Arjen Bosman

UNIFIL in Libanon (1984)

Een discussie over het uitzenden van Nederlandse militairen naar den vreemde is niet alleen van vandaag of gisteren. Het is een terugkerende vraag zolang er brandhaarden in de wereld blijven ontstaan, en waar Nederland - al dan niet gevraagd - meent te moeten meewerken aan vrede. Ook jaren geleden speelde de vraag door de hoofden of we zoiets moeten doen. Dat gebeurde op hoog niveau, maar ook op het niveau van de eenvoudige militair die de stap overwoog om uitgezonden te worden. Zo’n militair was ik. 

Mijn militaire carrière begon in feite met de keuring. Dat was in Amsterdam aan de Sarphatistraat. Op zich al een avontuur. Ik werd daar onder andere gevraagd naar waar mijn belangstelling lag wat betreft dienstvak, en of ik misschien uitgezonden zou willen worden als vredessoldaat. Ik heb daar vrij stellig direct ja op geantwoord, zonder er verder direct over na te denken. Ik kreeg uitstel om mijn school af te maken.

Toen het VWO gedaan was, moest ik in november 1983 opkomen als onderdeel van de Lichting 83-6. Ik werd vriendelijk doch dringend verzocht mij per eerste reisgelegenheid naar Assen te begeven. Aldaar zou in de Johan Willem Friso kazerne mijn opleiding als infanterist beginnen. Na twee of drie dagen liep daar ineens een grote groep soldaten rond getooid met blauwe baretten. Zij hadden even daarvoor die baretten uitgereikt gekregen en zouden een dag later vertrekken naar Libanon. Er werd door ons kader gezegd dat zij waarschijnlijk de laatste groep waren die naar Libanon zouden gaan. “Wij zouden geen kans meer maken”. De meeste hadden een reactie van “Nou jammer maar helaas”, terwijl anderen het echt niets kon schelen en toch met geen stok van familie of vriendin te slaan waren.

De soldaten die weggingen bleken achteraf de lichting DIC I te zijn, wat staat voor de eerste Dutch Infantry Company. De oorzaak van de gedachte dat het mogelijk snel afgelopen zou zijn, lag onder andere in het feit dat DIC een beduidend kleinere eenheid was, dan die vanaf 1979 naar Libanon waren gegaan. Tot dan werd om de 6 maanden een Bataljon (Dutchbatt) ter grootte van 800 man gestuurd. Dit werd teruggebracht tot een versterkte compagnie van 160 man. Daar speelde onder andere het veiligheidsaspect een rol, alsmede dat Israël al geruime tijd een groot deel van Zuid Libanon bezet hield, waarmee het doel van Unifil - als buffer tussen de strijdende partijen aan de noordgrens van Israël - een farce leek te worden. Vanuit Libanon werd er echter sterk op aangedrongen toch een Nederlandse macht aanwezig te houden. Dit zou uiteindelijk gehonoreerd worden tot en met 1985.

Mijn militaire opleiding ging voort zonder dat Libanon nadrukkelijk op de voorgrond stond. Ik werd tot TLV schutter gebombardeerd. Het wapen dat ik leerde bedienen was de 84mm Carl Gustav, een wapen van Zweedse makelij waarmee pantserafweer granaten worden verschoten. De TLV staat voor Terugstootloze Vuurmond, wat overigens maar een betrekkelijk begrip is zodra je daadwerkelijk gaat schieten. 

We raakten al aardig ingeburgerd en waren vanaf begin 1984 ook niet meer de jongste lichting, de 'bollen'. Kort daarna werd doorgegeven dat de VN-missie in Libanon toch voortgang zou vinden en dat vrijwilligers werden gezocht. Ook toen heb ik niet geaarzeld en heb mij opgegeven. Mijn belangrijkste reden was dat ik echt iets wilde doen met mijn diensttijd en me niet een jaar lang wilde vervelen met als enige afleiding wat oefeningen op de heide. Het viel toen op dat betrekkelijk weinig kamer-, peleton- of compagniegenoten belangstelling hadden zich ook te melden. Uiteindelijk kwam het bericht dat ik ook daadwerkelijk geplaatst was op de opleiding die aan de uitzending vooraf zou gaan.

Daarmee begon een volgende fase. De opleiding zou met ingang van dat jaar niet meer in Assen plaatsvinden. Ik werd naar Veldhoven overgeplaatst en wel naar het PIROC, het Pantser-Infanterie Rijopleiding Centrum, vlak naast het militaire vliegveld Welschap. Daar startte de opleiding. Er werd niets nagelaten ons er van te doordringen dat we als selectie uit de Nederlandse krijgsmacht het neusje van de zalm waren. Maar er werd ons ook duidelijk gemaakt dat we zeer hard moesten werken om ook daadwerkelijk mee te mogen. Er waren immers meer mensen opgeroepen zodat er ruimte was voor selectie en daarmee afvallers.

Uiteindelijk was het aantal afvallers gering. Voor sommigen onder ons was het al heel snel duidelijk dat ze mee zouden gaan omdat ze een bepaalde kunde hadden. Zo was soldaat Seep, die in mijn groep zat, al vrij snel zeker dat hij zou gaan. Hij was namelijk de enige loodgieter en juist daar was behoefte aan. Een ander was aggregaatmonteur en daarmee voor de stroomvoorziening ook onmisbaar. Ik had een dergelijke kunde niet. Ik had 'alleen' maar mijn VWO, maar was daarmee wel gemiddeld hoger opgeleid dan de gemiddelde kamergenoot. Analytisch vermogen bleek echter ook een belangrijk gegeven te zijn, naast alle andere vaardigheden die we ons eigen moesten maken. Zo kregen we een zware fysieke training en moesten we leren om te gaan met de radiotelefonie procedure, hygiëne, formulieren, kaartlezen, vliegtuigen/voertuigen/wapens leren herkennen en dergelijke. We kregen een uitgebreide oefening in het veilig omgaan met alle wapens die we tot onze beschikking hadden en die eventueel door de in Libanon aanwezige milities gedragen werden. Veiligheid was het belangrijkste thema voor onze compagniescommandant majoor Wetselaar. We werden constant op het hart gedrukt dat het adagium zou zijn: 'samen uit en samen weer thuis'.

Het uitreiken van de blauwe baretten was het formele einde van de opleiding. De baret was onze onderscheiding. We waren nu DIC II en niet meer het ODL, Opleiding Detachement Libanon. Kort daarna vond de familiedag plaats op de kazerne. Hier konden we aan trotse ouders en andere familieleden laten zien wat we allemaal konden en wisten. Hierna ging een korte periode van verlof in.

Ik had mazzel dat ik in de tweede shift zou roteren: oftewel de eerste helft van DIC II vertrok in de week van 17 april. Zij zouden de zaak van DIC I overnemen. Van onze voorgangers was de helft achtergebleven om hen op te vangen en op weg te helpen. Wij kwamen de week daarna. Op 24 april was het voor mij zover. 's Morgens vroeg nam ik afscheid van mijn moeder en andere familie. Zij heeft me in de straat staan uitwuiven totdat we elkaar niet meer konden zien. We wisten beide dat we elkaar minstens een half jaar niet zouden zien. Ik had van tevoren al aangekondigd dat ik mijn beide periodes van verlof zou gebruiken om naar Israël en Egypte te gaan. De reis ging van huis naar de kazerne. Daar was nog een feestelijk gebeuren, met een speciale filmvoorstelling, achteraf op meerdere manieren een wel zeer toepasselijke: Monty Python's film The Meaning of Life.

Vanaf Schiphol gingen we met een chartervlucht via Athene naar Tel Aviv. Daar kregen we onze eerste Midden-Oosten warmteklap. Met bussen zijn we naar Libanon gebracht. Opmerkelijk was dat alle vervoer van personen en voedsel e.d. via Israël werd geregeld. Het werd toen te gevaarlijk geacht om via Beiroet te reizen. Een mooie tegenstelling is dat ons geld wel via Beiroet kwam. Daar ging onze kassier met Marechaussee bescherming regelmatig naar toe om onze wedde te halen.

Aangekomen op de post 7-6 kreeg ik het laatst overgebleven bed. Niet de meest gunstige positie, want pal naast de televisie. Maar goed alles went, zo ook het constante dreunen van het aggregaat op de achtergrond. Wij bleken als enige post niet aangesloten te zijn op het lokale elektriciteitsnet en moesten dus constant in onze eigen stroombehoefte voorzien. Dat was ook een voordeel, want wij waren, behoudens de momenten dat het aggregaat uitstond, verzekerd van stroom in de vele gevallen dat het lokale net uitviel. Wij hadden ook de taak de batterijen voor de radio's op te laden van alle vier de posten van ons peloton.

De posten van ons peloton te weten 7-2, 7-3, 7-5 en 7-6, de zogenaamde bovenposten aangezien we wat hoger in de bergen lagen, waren gelegen in de zone tussen het Unifilgebied en de Israëlische grens. Unifil is de afkorting van United Nations Interim Force in Lebanon en was bedoeld als buffer tussen de strijdende partijen aan de noordgrens van Israël. Ten zuiden van die Unifil buffer had Israël dus voor nog een eigen buffer gezorgd. Dit was het gebied dat onder toezicht stond van de christelijke milities van de toen al wijlen majoor Haddad. De restanten van die macht, de DFF, waren nog duidelijk aanwezig in het gebied. Aangezien wij buiten het Unifilgebied lagen waren onze instructies nog beperkter dan die van de rest van de Nederlanders en andere UN troepen. Zo mochten wij helemaal niets anders dan waarnemen. Zelfs bij het eventueel onder vuur komen te liggen, mocht alleen direct gevaar met geweld afgewend worden. Voor de rest mocht alleen diplomatiek worden opgetreden. Dit heeft ons echter geen extra benauwend gevoel gebracht. Wat betreft pesterijen of beschietingen hebben wij geen last gehad. Dat in tegenstelling tot bijvoorbeeld de collega’s beneden aan de kustweg, die wel degelijk binnen Unifil gebied, nog wel eens opgeschrikt werden door een schot uit de richting van de nabijgelegen DFF post.

Onze post lag aan het einde van de route net buiten het dorp Shihin. Het lag op enige afstand van de bebouwing. Toch had één persoon vlak naast de post een huis gebouwd. De inrit naar de post was afgesloten door een slagboom die omwikkeld was met prikkeldraadrollen, de concertina. Datzelfde spul lag om de gehele post uitgerold, soms drie lagen hoog. Het pad voerde schuin omhoog de post in en kwam uit op een langgerekt rechthoekig stuk wat enigszins vlak was. Er stonden twee zogenaamde Nissen hutten, halfronde bouwsels bedekt met golfplaten. Een daarvan was de keuken, de ander was volledig ingepakt met zandzakken: de bunker. De laatste was onze schuilmogelijkheid in tijden van onraad. Tevens was het de opslag van materialen, zoals mijn TLV, munitie, noodrantsoenen en de pallet met manshoog opgestapelde treetjes met pindakaas. Het enige waar absoluut geen gebrek aan was.

Verderop stond onze prefab woning. Na enkele maanden zou daar nog een tweede naast gezet worden. Dat werd toen de tv- en ontspanningsruimte, terwijl de ander uitsluitend als slaapruimte werd bestempeld. Dat was een grote verbetering. Aan de open ruimte midden op de post stond ook het oude wachtkotje, dat niet meer in gebruik was. Het keek uit op het dorp Shihin. Een jaar eerder was een nieuw wachtkotje gebouwd van beton hoger op de heuvel voorbij de keuken. Deze keek uit op de weg voor de post langs en over de wadi, een droge rivierbedding tussen heuvels of bergen, in de richting van post 7-4, die net buiten ons gezichtsveld lag. Enigszins afgelegen op de post lag de 'schijtraket' een silovormig ding met een plee boven een gat in de grond. De procedure was om na gebruik kalk te strooien en eens in de week de silo te verwijderen en het gat te voorzien van wat kerosine en die in brand te steken. 

Tenslotte lagen langs de rand van de post nog twee alarmopstellingen. Dit waren posities versterkt met zandzakken, waar we in tijd van bedreiging stelling moesten nemen. Mijn positie voor de TLV was in de richting van het dorp Shihin in de zuidwesthoek van de post. In al die zes maanden hebben we slechts tweemaal een alarmoefening gehad, waarbij ik in mijn lichtblauwe pyjama met daar overheen het scherfvest en met de blauwe helm op het hoofd onder de sterrenhemel heb gelegen.

De taken waren simpel. We waren met vijf man op de post en moesten afwisselend vooral wachtdraaien. Er was een schema dat we 24 uur op en 24 uur af waren. Als je dienst had, was je afwisselend vier uur op en vier uur af. Het vier uur op betekende dat je in het wachtkotje zat naast de radio. Het was een zeer ernstige zonde om 'uit de verbinding' te zijn. Regelmatig werden vanuit het hoofdkwartier 7-4 radiochecks gehouden om te zien of iedereen nog wakker, alert of anderszins bij de positieven was. Het ritueel was dan dat de oproep kwam: "Alle stations, hier 9, hoe ontvangt u mij, over?". Vervolgens moesten alle posten zich melden. De pest was dat wij als allereerste terug moesten antwoorden. Was je op dat moment buiten het wachtkotje, dan moest je een sprintje trekken om op tijd te zijn. Was je dat niet, dan moest je wachten totdat alle posten zich gemeld hadden en kon je achter aansluiten met: "Hier 7-6, luid en duidelijk, over". Als alles goed werd bevonden, antwoordde men: "Alle stations luid en duidelijk, uit". Het uit de verbinding zijn werd zwaar gestraft. Dit bezorgde de radio-operators een slechte naam aangezien zij meestal de aangifte deden van het verzuim. Zij kregen al snel de titel van 'matennaaier'. Ongetwijfeld hebben ze daar destijds onder geleden.

Dat het principe van de verbinding duidelijk sporen achterlaat na zes maanden, bleek wel in de eerste weken na thuiskomst. Ik had moeite omver bij telefoon vandaan te zijn. Tevens had ik steevast de neiging de militaire formuleringen te gebruiken in het telefoongesprek. Maar goed dat alles sleet weg.

Er waren in Libanon twee afgesproken radiokanalen: een officieel kanaal en een tweede kanaal voor de minder dringende zaken, soms een regelrecht babbelkanaal. Dit was 'oliebol'. Soms kon het wel eens voorkomen dat je op dat kanaal was blijven hangen en het vergeten was terug te zetten.

Zoals al gezegd: waarnemen was de belangrijkste taak. Nou gebeurde er niet heel veel. Waar we regelmatig mee te maken kregen, was het melden van tijdstip, richting en type van de zogenaamde 'overflights' van uitsluitend Israëlische toestellen. Meestal helikopters, waarvan je de zware exemplaren al van verre hoorde aankomen. Ook straaljagers kwamen regelmatig over of hielden op grote hoogte gevechtsoefeningen. Slechts eenmaal kwamen enkele straaljagers een aantal malen rakelings over. Hierbij was het duidelijk dat ze met bommen bewapend waren, die na iedere keer dat ze overkwamen duidelijk in aantal afgenomen waren: ze waren met een bommenrun bezig. We hoorden echter de inslagen niet, die moeten dus verder weg mogelijk zelfs buiten UN gebied zijn geweest.

Opvallend was toen dat pas een week later in de Nederlandse krant stond dat de Israëli’s Palestijnen bestookt hadden, waar wij dus indirect ooggetuige van waren geweest. We kregen de Nederlandse kranten al met enige vertraging, maar hier was duidelijk nog een extra vertraging in het spel.

Diegene die dienst had en de vier uur af was, stond 'stand-by'. Hij moest de poort opendoen bij bezoekers, schoonmaken, koken, vuil verbranden enzovoort. Ook al was het niet geoorloofd, we hadden oogluikend toestemming gekregen om gedurende de nacht als stand-by te slapen.

En ik heb hier koken geleerd. Gezien de schaarste in het aanbod hebben we een hele range van gerechten bedacht die je met de wadi-kool (witte kool) kunt maken. Wij van de bovenposten waren overigens de enige die zelf moesten koken. Het aanleveren met gamellen van warm eten vanuit het hoofdkwartier had geen zin aangezien dat toch koud zou arriveren. Zeker bij onze post die aan het eind van de rit lag.

Mijn eenentwintigste verjaardag heb ik in Libanon gevierd. Ik zou volwassen zijn geworden, zo men zei en schreef. Het is echter een hele vreemde gewaarwording om juist op zo'n moment geen familie om je heen te hebben. Er heeft zich in plaats daarvan een andere groep om je heen verzameld die in die zes maanden tijd een surrogaatfamilie is geworden: een groep waarmee je lief en leed deelt. In die periode en in zo'n situatie leer je mensen daadwerkelijk kennen. Je bent volledig op elkaar aangewezen, al was het maar om elkaars veiligheid te garanderen.

Nut en noodzaak van de uitzending zijn een belangrijk discussiepunt geweest, zowel toen als korter geleden. In principe ben ik er heilig van overtuigd dat we een groot nut hebben gehad voor de lokale bevolking. Ook al waren we niet volledig uitgerust en voorbereid op mogelijk kritieke situaties. Door aanwezig te zijn en als het ware de ogen en oren van de wereld te hebben gevormd in deze brandhaard, hebben we voor stabiliteit kunnen zorgen. De lokale bevolking heeft zich altijd zeer positief uitgelaten over onze aanwezigheid. Ze hebben steeds schamele bezittingen met ons willen delen uit dankbaarheid voor wat we voor hen deden. Daarentegen is mijn perceptie van de Israëli's volledig gewijzigd.

Uiteindelijk hebben we ter plaatse twee medailles mogen ontvangen. De eerste kwam na drie maanden en werd uitgereikt door de VN. De tweede kwam aan het eind, de Nederlandse herinneringsmedaille. Beide zijn een mooi aandenken. Een mooier aandenken zijn de herinneringen aan de gelukkige gezichten van de 'locals'.

Veel kameraden hebben herinneringen aan Libanon. Een aantal van ons heeft een trauma overgehouden aan die tijd: zij hebben extreme situaties meegemaakt. Ieder mens reageert anders en verwerkt zaken anders. Ook de lange afwezigheid van huis en het verbreken van relaties kunnen redenen zijn om een psychische tik op te lopen. Bij mij hebben zich, voor zover ik weet, geen verschijnselen geopenbaard die hun basis hebben in een traumatische ervaring. In ieder geval niet zoals bij Habich, één van mijn makkers, die het nog altijd moeilijk heeft met het omgaan met hetgeen een 'local' onder zijn ogen is aangedaan.

Ik heb wel rottigheid gezien, zoals de resultaten van een bomaanslag gericht tegen Israëlische militairen waarbij minstens vier van hen omkwamen en verder pesterijen van de DFF. Wat op mij wel een diepe indruk heeft gemaakt, is het ongeluk dat daags voor ons vertrek naar huis plaats vond op de naast gelegen post 7-5. Daar waren collegae en peletongenoten Bruinsma en Jansen bezig met het op de gevoelige plaat vastleggen van alles wat ze in de afgelopen zes maanden hadden gebruikt en gedaan. Daar hoorden ook de wapens bij. Bij de handgranaten ging het mis. Per ongeluk is er een gevallen en afgegaan en beiden kregen de volle laag. Gezien het type handgranaat hadden ze het niet kunnen overleven, maar ze zijn gespaard. Ze werden met spoed per helikopter overgebracht naar het militaire hospitaal en konden later in de maand toch naar huis. Was het aan het einde nog bijna mis gegaan met het adagium 'samen uit samen thuis'. En dat beseften we allemaal goed: hier waren zeer goede bekenden bij betrokken. Ook het besef dat zo'n ongeluk überhaupt kon gebeuren… Wij op 7-6 hadden ook foto’s gemaakt van dezelfde type handgranaten, met de gedachte 'leuk voor later'. Het had ons ook kunnen overkomen. Het ongeluk is een van de weinige zaken die ik niet in de brieven naar huis beschreven heb.

Reünies zijn de laatste jaren belangrijker geworden. Maar vooralsnog zijn er geen contacten met de surrogaat familie van toen. Ieder is zijns weegs gegaan.

Arjen Bosman
Dordrecht