Op patrouille met woordenboek en pistool

Door: Anne Salomons

Voor het contact met de Libanese bevolking en de strijdende groeperingen zette Dutchbatt van 1979 tot 1983 in totaal vijftien Arabisch sprekende tolken in, van wie er altijd twee deel uitmaakten van de bataljonsstaf. Kapiteintolk Thomas Milo was een van hen in 1980 en 1983. Milo: “Met praten losten wij crises op die normaliter aan gevechtseenheden worden overgelaten.”

Thomas Milo was dertig, had al diverse dode en levende talen bestudeerd en hij was nooit onder de wapenen geweest toen hij reageerde op een advertentie voor officier-tolk Arabisch. “Ik was al aangenomen toen ik vroeg naar mijn militaire training. Dat werd eigenlijk niet nodig gevonden. Uiteindelijk kreeg ik een verkorte officiersopleiding en ik ben naar alle waarschijnlijkheid de enige officier die ooit op eigen verzoek  militair is opgeleid.” En zo stond Milo in 1980 van de ene op de andere dag in Libanon in het oog van de storm. Hij was al bekend met de Arabische wereld, die hij onder meer als vrachtwagenchauffeur had verkend. Maar nu werd hij als volledig geïntegreerd kapitein-tolk bij de secties 2/3 van Dutchbatt-HQ onder semi-oorlogsomstandigheden ingezet. Zijn omgangs Arabisch was het dialect van Egypte, maar het lokale Libanees pikte hij snel op. Voor Defensie schreef hij uiteindelijk het handboek Libanees-Arabisch dat aan iedere Unifiller werd uitgereikt. “Er waren toch altijd wel slimme jongens bij die echt Arabisch wilden leren.”

Informatie
De tolken zaten in Haris op de bataljonscommandopost. “We hadden in het dorp een paar huizen van de bevolking gekraakt. De bewoners mochten er pas in terug als wij uit Libanon vertrokken. Zo gaat dat in een oorlog.” Op de commandopost stond altijd een tolk standby en de ander was steevast op ‘vrije patrouille’. “Dan ging je in een jeep op pad en liet het maar gebeuren. Er waren altijd wel Libanezen die iets wilden vragen of gewoon een praatje wilden maken. Om informatie in te winnen bezocht ik meestal een stamhoofd of een dorpsonderwijzer. Een van die dorpsonderwijzers, een echte patriot die ons altijd geholpen heeft, hebben we onlangs nog uit Libanon moeten evacueren omdat de Hezbollah hem opeens na al die jaren als collaborateur bestempelde. Vanwege het toenmalige beleid van Rita Verdonk kreeg hij in Nederland geen asiel. Te gênant voor woorden.” De takenlijst voor de tolken in Libanon was schier oneindig. Zo werd er onder meer van hen gevraagd om contacten te leggen en te onderhouden in alle dorpen in het Dutchbatt-gebied, met UNIFIL personeel buiten het Dutchbatt-gebied en met het Libanese leger. Tevens moesten zij alle politieke gebeurtenissen in binnen- en buitenland bijhouden, steun verlenen aan humanitair werk en, niet onbelangrijk, een kaartsysteem aanleggen. Dit gedetailleerde inlichtingenarchief werd echter meteen na de Israëlische inval in 1982 door een van de tolken, Theo van Oss, vernietigd. Milo: “Hij had de moed en helderheid om alles in de fik te steken, om te voorkomen dat onbevoegden, in dit geval Israëli’s, die gevoelige informatie in handen zouden krijgen. Dit had tot een totaal geheugenverlies van het bataljon geleid als wij niet veel van het archief uit ons hoofd kenden. De kleine pool van roterende tolken was het geheugen van het bataljon.”

Bomgordel
De meeste Dutchbatters hadden geen idee waar ze terecht waren gekomen. “Voor onze jongens was dienstplicht een spannende zogenoemde rite de passage aan het begin van hun levensloop. Anders dan luidruchtige muziek, hadden ze nog nooit echt geweld meegemaakt”, aldus Milo. “Als ik de kans kreeg, legde ik ze uit dat die Palestijnse jongetjes van 16 of 17, de infiltranten die ze bij hun kansloze acties tegen Israël moesten tegenhouden, juist aan het einde van hun levenscyclus stonden. Ze hadden als kind al meegemaakt hoe hun familie in vluchtelingenkampen door Israëli’s bij raids, door Jordaniërs tijdens Zwarte September of door Libanezen bij Tell Zaatar werden uitgemoord. Ze deinsden nergens voor terug. Zij droegen zelfs bomgordels om te voorkomen dat ze krijgsgevangen zouden worden gemaakt.” Dat je met een – vermeende – bomgordel de PLO zelf ook nog flink op de kast kon krijgen, heeft Milo persoonlijk ervaren tijdens een wekelijkse liaisonbespreking op hun eigen hoofdkwartier. “Samen met majoor Knetsch kwam ik de vergaderzaal binnen waar ze ons enorm vijandig ontvingen. ‘Jullie hebben onze posten bestookt met een moedie’a, schreeuwden ze woest. Omdat ik zo gauw niet wist wat dat woord betekende, greep ik naar mijn patroontas met mijn woordenboek. Bij dat gebaar vloog iedereen de zaal uit. Binnen twee seconden waren alle ramen en de deur verbrijzeld en was de vergaderzaal leeg. Enigszins verrast zocht ik het woord op. Moedie’a betekent lichtgranaat. Aha. Ze waren dus zo agressief omdat we hun posten met lichtgranaten hadden aangelicht. Ik riep iets en enigszins beschaamd kwamen ze weer binnen. Het was duidelijk dat ze het zekere voor het onzekere hadden genomen en ervan uitgingen dat ik, net als zij, een bomgordel droeg en met de greep naar mijn patroontas de boel had willen opblazen. Voor een officier was het tamelijk ongebruikelijk om met zo’n enorme patroontas aan je koppel te lopen. Twee jaar later heeft de Israëlische luchtmacht overigens gedaan wat ze dachten dat ik kwam doen: hun hoofdkwartier opblazen.”

Hinderlaag
Naast deze wekelijkse gesprekken met de PLO en ook met de Israëli’s werd Milo ingezet bij het bezoek van Kamerleden, generaals en, om wapengekletter te voorkomen, ging hij ook mee op patrouilles, bijvoorbeeld dwars door de IJzeren Driehoek, een zone in UNIFILgebied die in handen was van de PLO. Hij was erbij toen een van deze patrouilles in een hinderlaag liep. “We reden een bocht om en daar keken we
recht in de loop van een antitankwapen. Terwijl we gedwongen uitstapten, schoten ze heftig, maar gericht mis: rakelings langs onze schoenen.

Met hun schoten dreven ze ons van de weg, mogelijk een mijnenveld in. We bleven ondanks de intimidaties op het asfalt. Wij dachten: als ze ons een mijnenveld injagen, dan roeien ze ons uit zonder dat er bewijzen van zijn. Ze moeten later niet kunnen beweren dat we zelf van de weg waren gestapt om te picknicken. We hadden kapitein-arts Van Roosendaal bij ons die voor de eerste keer mee was op zo’n patrouille. Met zijn pistoolkoord trok een terrorist hem bij het ontwapenen onbedoeld de baret van het hoofd. Hij raakte hierdoor in paniek, alsof zijn blauwe hoofddeksel hem internationale onschendbaarheid had gegeven. Ik heb toen in het Arabisch geroepen: ‘Stop met schieten, ik moet die baret oprapen.’ Ze stopten zowaar, zodat ik hem de baret weer op het hoofd kon zetten. Uiteindelijk hebben we alles – radio’s scherfvesten, helmen en de jeeps – achter moeten laten en zijn we te voet door het veld in de voetsporen van luitenant Aerts, die moedig voorop ging, naar onze eigen posities teruggelopen. We hebben toen wel van de unieke gelegenheid gebruikgemaakt om te verkennen vanaf welk punt onze eigen waarnemers infiltranten konden zien aankomen. Dat was pas bij de ammunitiebunker. Kijk, op die manier hadden we aan die confrontatie toch een mooie draai weten te geven. Zinvol geweld! De  communicatieapparatuur werd later met kogels doorzeefd teruggevonden en de jeeps waren opgeblazen met RPG-granaten.”

Islamdebat
In 1983 was Milo een van de zes avontuurlijke Dutchbatters die in drie open Nekaf-jeeps met een maximumsnelheid van 75 kilometer per uur de ruim 5.000 kilometer van Libanon naar huis reden. In Nederland merkte hij tot zijn verbazing dat niemand geïnteresseerd was in zijn Libanonervaring. Behalve uitgerekend Rob Stolk, een van de roemruchte Provo’s, die hem voor de Tand des Tijdsch, historisch tijdschrift dat verschijnt als het uitkomt, interviewde. “De abrupte terugkeer van een gewelddadige chaos naar de verzorgingspolder gaat gepaard met decompressieverschijnselen, geestelijke caissonziekte. En ik had  ecompressie nodig. Die gesprekken met Stolk, zoon van een hevig getraumatiseerde Grebbelinieveteraan, hebben daarbij geholpen.”

Nu, bijna dertig jaar later, is Milo niet alleen een vooraanstaand Arabist en publicist, hij is tevens de directeur van DecoType, een bedrijf dat voor het Arabisch fundamentele bijdragen aan de computerindustrie heeft geleverd. Ook geeft hij lezingen over de gehele wereld en mengt zich in het islamdebat. Onlangs publiceerde hij samen met collega-Libanontolk Eildert Mulder het boek De omstreden bronnen van de islam
(ISBN 9789021142104), waarin het klakkeloos overnemen van het orthodoxe verhaal over het ontstaan van de Koran en de islam tegen het licht wordt gehouden.

Milo is nooit meer naar Libanon terug geweest. “Het land was de hel op aarde. Het was diep verscheurd, iedereen vermoordde iedereen, met zelfs buren die stiekem handgranaten onder elkaars auto legden of elkaar op afstand lieten liquideren door middel van tips aan terreurcheckpoints langs de kustweg. Nog steeds werkt niemand serieus aan de oplossing van het conflict: alle partijen rechtvaardigen zich met psychopathisch heilige-boek-fetisjisme. Dat is het probleem. Met alle respect.” Samen met 8.000 andere Unifillers ontving Milo niet alleen de Wateler Vredesprijs 1985 (een Nederlandse prijs voor personen of instellingen die een bijzondere prestatie hebben geleverd voor de bevordering van vrede door middel van woord, daad of geschrift), maar in december 1988 werd ook de Nobelprijs voor de Vrede toegekend aan alle tot dan toe onder VN-vlag uitgezonden militairen. “Dat is bij het grote publiek helemaal niet bekend”, zo benadrukt Milo lichtelijk verontwaardigd. “Het is toch een van de meest eervolle onderscheidingen die je kunt krijgen.”