De vloek van Libanon

In Libanon ratelen al tien jaar bijna dagelijks de machinegeweren. In die tijd hadden de Libanezen niet alleen te maken met invasies van de buurlanden Israël en Syrië. Ook onderling wordt er stevig op los geknald. Waarom helpen de Libanezen hun eigen land de vernieling in ?.

Als er iets de oorzaak van is dat Libanon zich al tien jaar in de greep van een bloedige oorlog bevindt, dan zijn het wellicht de vele prachtige valleien waarmee God dit land gezegend heeft. Eeuwenlang konden in elk van die valleien mensen leven zonder zich veel aan te trekken van de mensen in de volgende vallei. Zo ontstonden tientallen gemeenschappen met een onverwoestbare vrijheidsdrang. Ook toe al deze mensen binnen een grens kwamen te leven en plotseling Libanese staatsburgers waren, veranderde er niets aan hun mentaliteit. Het groepsbelang bleef veel zwaarder wegen dan het landsbelang en wie dat niet wilde horen moest het maar voelen. Het resultaat : tien jaar oorlog, naar schatting 100.000 doden, een miljoen vluchtelingen, een stuk of vijftig gewapende bendes, een Syrische invasie, twee Israëlische invasies, ontelbare bomaanslagen en zeker tweehonderd zinloze wapenstilstanden. En dat allemaal in een landje dat nauwelijks groter is dan de provincies Friesland, Groningen en Drente bij elkaar en slechts 3,5 miljoen inwoners telt.

Wat nu Libanon heet, was eens een deel van het Turkse Rijk. Er leefde christenen (maronieten) en drie islamitische bevolkingsgroepen : sunnieten, shi’ieten en druzen. De Turken deden weinig om het gebied volledig onder controle te krijgen. Het was voor westerse landen derhalve niet moeilijk er invloed te krijgen. Zo kon Frankrijk in 1860 ingrijpen bij een oorlog tussen druzen en maronieten. Het hield er stevige banden met de christenen aan over.

Na de Eerste Wereldoorlog was het afgelopen met de Turkse heerschappij in het Midden-Oosten. Engeland bestuurde nu Palestina en Jordanië en Frankrijk kreeg zeggenschap over Syrië en het bijbehorende Libanongebergte. De al sinds 1861 bestaande provincie "Klein Libanon" (een gebied waar hoofdzakelijk christenen en druzen woonden) werd op aandrang van maronieten uitgebreid met de stad Beirut en islamitische gebieden in het noorden, oosten en zuiden. De Fransen trokken tamelijk willekeurig een grens en het resultaat was Groot-Libanon, een land dat behalve maronieten en druzen nu ook een groot aantal sunnieten en shi’ieten telde.

Na de Tweede Wereldoorlog werd Libanon zelfstandig en men verzon een manier om invloed en macht over de verschillende bevolkingsgroepen te verdelen. De christenen leverden volgens dit systeem de president, de sunnieten de premier, de shi’ieten de parlementsvoorzitter en de druzen de stafchef van het leger. In het parlement kregen de christenen op grond van hun aantal een kleine meerderheid. Dat was op het eerste gezicht een aardige politieke balans.

Vooral toen de Libanese economie in de jaren vijftig en zestig opbloeide, leek het land een oase van rust en redelijkheid in een gebied vol oorlog en onderdrukking. Men noemde Libanon "het Zwitserland" van het Midden-Oosten. Slechts weinigen hadden oog voor de werkelijkheid.

Een van die realisten was de Amerikaanse journalist die Libanon in 1968 omschreef als "een verzameling traditionele gemeenschappen die met elkaar verbonden worden door het gemeenschappelijke besef dat de andere gemeenschappen niet te vertrouwen zijn".

Al tien jaar eerder was het mis gegaan. Radicale moslims keerden zich toen tegen de op het westen georiënteerde president Chamoun. Het conflict draaide niet uit op een bittere burgeroorlog. Als het ‘s-middags te heet werd stopte men met schieten. Bovendien hield het Libanese leger zich afzijdig. Nadat de door Chamoun te hulp geroepen Amerikaanse mariniers in Libanon waren geland, werden de wapens neergelegd. Maar alle problemen bleven bestaan. De meeste maronieten waren afkerig van de Arabische buurlanden. Ze voelden zichzelf halve Fransen en zagen Libanon als een christelijk, westers land waar toevallig ook wat lastige moslims woonden. De maronieten maakten in ieder geval economisch gezien de dienst uit. Aan de andere kant waren er de arme moslims op het platteland en in de krottenwijken van Beirut. Ze hadden weinig te vertellen en niemand bekommerde zich om hen. De moslims namen sterk in aantal toe en dat maakte een herverdeling van de macht gewenst. Politiek was Libanon echter een spelletje dat werd gespeeld door de za’ims, de "peetvaders" die aan het hoofd van de verschillende groeperingen stonden. Ze hadden uitsluitend oog voor hun eigen belangen en die van hun aanhang.

Libanons moeilijkheden hielden niet bij de grenzen op. De twee belangrijkste buren, Syrië en Israël, hadden zo hun eigen ideeën over Libanon. Als we bedenken dat de Fransen Libanon destijds als het ware uit Syrië hebben gehakt, is het niet zo vreemd dat Syrië Libanon eigenlijk nooit als een onafhankelijke staat beschouwde en de behoefte voelde zich met het land te bemoeien. En dan Israël. David Ben-Gurion, de eerste premier van de Joodse staat, en generaal Moshe Dayan vonden al dat Israël eigenlijk het zuiden van Libanon moest inlijven, zodat er voortaan een natuurlijke en in Israëlische bewoordingen "veilige" grens langs de rivier de Litani zou lopen. Bovendien moest altijd worden voorkomen dat Libanon de kant van de Arabieren zou kiezen. Toch herbergde Libanon voor Israël wel degelijk een probleem.

Bij het ontstaan van Israël in mei 1948 vluchtten ruim 700.000 Palestijnen naar de Arabische buurlanden; 140.000 kwamen er in Libanon terecht. Dat aantal was in de jaren zeventig opgelopen tot 350.000. De Palestijnen voerden vanuit Zuid-Libanon acties tegen Israël uit. Mede daarom wilden de maronieten afrekenen met de Palestijnen. Ze waren bang dat Libanon bij het conflict in het Midden-Oosten zou worden betrokken. Daarnaast betekenden de berooide Palestijnen een aanzienlijke versterking voor het islamitische bevolkingsdeel. De maronieten voelden zich in het nauw gedreven en besloten dat politiek gekonkel niet langer voldoende was om hun bevoorrechte positie te verdedigen. Ze gingen voor kruisridders spelen. In de bergen ten boordoosten van Beirut, het traditionele bolwerk van de Libanese christenen, begon de opbouw van een maronitische strijdmacht.

De spanning steeg. "Palestina is de zaak van de moordenaars, de dieven en de gangsters, wier enige eer het is de onschuldigen te vermoorden die hun een toevluchtsoord hebben geboden. Zij moeten verdwijnen - zij die hun misdaden en schurkenstreken verbergen achter het goedkope masker van de querillastrijder." Zo luidde in het voorjaar van 1975 een grimmige boodschap van de maronieten aan het adres van de Palestijnen. Het bleef niet bij woorden. Maronitische troepen hielden een bus aan en schoten 27 Palestijnse passagiers dood. Er kwamen meer moorden en schietpartijen en tegen de zomer was er sprake van een burgeroorlog. De maronieten slaagden er ditmaal wel in het leger aan hun kant te krijgen. Het viel onmiddellijk uiteen, zodat de regering het enige instrument verloor waarmee het de orde had kunnen herstellen. Meer dan ooit bleek dat Libanon geen centraal geleide staat was. De dienst werd uitgemaakt door tientallen zwaar bewapende legertjes. Het land was politiek gezien grofweg in tweeën verdeeld. De christenen hadden zich verenigd in het Libanese Front, dat bestond uit de door de familie Gemayel geleide Falange en troepen van ex-president Chamoun. Zelfs de regerende president Suleiman Franjieh wierp zijn gewapende aanhangers in de strijd. Het andere kamp had een bijzonder kleurrijke samenstelling : eenheden van druzenleider Kamal Jumblatt, shi’ieten, socialisten, communisten en sommige Palestijnse groepen. Yasser Arafat, leider van de Palestijnse bevrijdingsorganisatie PLO, zette zijn querillastrijders pas in, nadat de maronieten Palestijnse vluchtelingenkampen hadden aangevallen. De Palestijnen sloegen direct hard toe. Ze veroverden het christelijke plaatsje Damour en richtten er een slachting aan. Drie maanden later, in augustus 1976, vermoordden maronieten vrijwel alle inwoners van het al sinds januari belegerde kamp Tal Zaatar in Beirut.

De oorlog liep snel uit de hand. In het begin was de strijd alleen een zaak van fanatiekelingen. In Beirut werd er bijvoorbeeld een paar dagen hevig geschoten. Iedereen bleef binnen en luisterde naar de radio. Dan hield het vechten op. De lijken werden van straat gehaald, winkels en restaurants gingen open en de mensen lagen weer op het strand. Iedereen dacht dat de rust was teruggekeerd, maar een week later barstten er opnieuw gevechten los. Naarmate er meer doden vielen, groeide de verbittering. Uiteindelijk koos iedereen partij. Oude vetes en tegenstellingen kwamen onverbloemd aan de oppervlakte.

Temidden van alle verwarring en bloedbaden werd een ding steeds duidelijker : de christenen redden het niet. Hun plan om door middel van een korte burgeroorlog met alle tegenstand af te rekenen, was mislukt. Linkse Libanezen en Palestijnen hadden de overwinning binnen handbereik. Niet Israël greep in, zoals te verwachten was, maar Syrië. De Syriërs vreesden dat de ondergang van de maronieten tot een Israëlische reddingsoperatie zou lieden. Om dat te voorkomen stuurde Syrië zijn leger naar Libanon. Bovendien hoopte men daarmee te verhinderen dat de maronieten een eigen staat zouden uitroepen. De Syrische troepen bezetten het grootste deel van Libanon en in november 1976 kwam er een einde aan de burgeroorlog, die minstens 30.000 mensen het leven had gekost en de ondergang van de Libanese economie betekende. Maar van vrede was nog geen sprake. De algemene burgeroorlog maakte plaats voor onderlinge gevechten tussen de milities en allerlei andere gruweldaden. Druzenleider Kamal Jumblatt werd het slachtoffer van een moordaanslag die zijn eigen bondgenoten, de Syriërs, hadden beraamd. Ze vonden Jumblatt te eigenwijs. De druzen namen voor de dood van hun aanvoerder wraak door christenen aan te vallen. Israël ging in maart 1978 de Palestijnen te lijf en bezette Zuid-Libanon. Pas nadat de Verenigde Naties onder andere Nederlandse militairen naar het gebied hadden gestuurd, trok Israël zich terug.

De bikkelharde Falange-aanvoerder Bechir Gemayel probeerde ten koste van alles alleenheerser te worden. Hij richtte eerst een slachting aan in het landhuis van de familie Franjieh en rekende vervolgens af met de troepen van zijn bondgenoot Chamoun. Gemayel werkte echt aan de vorming van een maronitische staat. Hij wilde in zijn gebied zelfs een internationale luchthaven aanleggen. De Syriërs zagen de bui hangen en keerden zich nu tegen de maronieten. Dat beviel de andere buurman, Israël, weer niet. Premier Begin en zijn militaire rechterhand Sharon wilden in een klap alle Libanese problemen van tafel vegen. Op 6 juni 1982 viel het Israëlische leger op volle sterkte Libanon binnen. Binnen vier dagen stonden de Israëlische tanks in de buitenwijken van Beirut. De wereld vroeg zich af wat Israël op het oog had. De inlijving van Libanon ?, een rechtstreekse oorlog met Syrië ?. Officieel wilde Israël de Palestijnen tot veertig kilometer van de Israëlische grens terugdringen. Maar in werkelijkheid wilden Begin en Sharon naar veel meer : de totale vernietiging van de PLO in Libanon, verdrijving van de Syriërs en het aan de macht helpen van Bechir Gemayel.

De Libanese oorlog werd bloediger dan ooit. Twee maanden lang voerden de Israëliërs nietsontziende bombardementen op het belegerde Beirut uit. Maronitische bendes begingen massamoorden in Palestijnse kampen. Shi’itische fanatiekelingen pleegden zelfmoordaanvallen. De Israëlische geheime dienst volgde het Syrische voorbeeld en blies de net tot president gekozen Bechir Gemayel op, toen hij geen willoze pion bleek te zijn. Al deze gruweldaden leverden allesbehalve vrede op.

Veel Nederlanders vragen zich af hoe de Libanezen dit volhouden. Voor de gemiddelde Europeaan is het onvoorstelbaar dat een volk zijn eigen land in de vernieling helpt. Bij ons zal het verlangen de staat te redden snel tot een compromis leiden. Voor de meeste Libanezen ligt dat anders. Wat in wezen de oorsprong van de hele tragedie vormt, namelijk de "ongeneeslijke" verdeeldheid, houdt de Libanezen vreemd genoeg ook juist op de been. Want het land waarin ze leven mag dan aan de rand van de afgrond staan, hun eigen groep blijft intact. Kortom : het kan niemand iets schelen dat Libanon eigenlijk niet meer bestaat.

Tekenend is dat de film Rambo in Beirut nog meer publiek trok dan elders ter wereld. Vooral fanatieke moslimstrijders waren gek op dit Amerikaanse heldenverhaal bij uitstek. Een Libanese filmcriticus stelde : "Wat de mensen hier fascineert, is dat Rambo alleen vertrouwen in zijn geweer en zichzelf heeft en gelooft dat alles in de wereld met bruut geweld kan worden geregeld." Dat lijkt vooralsnog ook de overtuiging van iedereen die het in Libanon min of meer voor het zeggen heeft. Daarom ratelen bij het ter perse gaan van dit nummer de salvo’s nog door de mooie valleien van het Libanongebergte.

Tekst : Leo Polak (1986)