We waren jongetjes......................

Bron : Observant - Riki Janssen - 18-feb-2016

“We waren jongetjes, nog niet droog achter de oren”

 “We waren jongetjes, nog niet droog achter de oren”

Fotograaf: Joey Roberts

Oud-Libanonganger Marcel Schrijnemaekers over claim Libanon-veteranen

Vorige week werd bekend dat een groep van 120 Libanon-veteranen een claim van 15 miljoen euro gaat indienen bij het ministerie van Defensie. Zij hebben aan hun vredesmissie tussen 1979 en 1985 PTSS (posttraumatisch stresssyndroom) overgehouden en verwijten Defensie dat ze nooit de juiste zorg hebben gekregen. Als minister Hennis-Plasschaert haar eigen veteranenbeleid serieus neemt, dan moet ze over de brug komen, vindt mr. Marcel Schrijnemaekers, oud-Libanonganger en nu onder andere juridisch adviseur van de faculteit psychologie en neurowetenschappen en secretaris van de ethische commissie FPN.

Afgelopen december stelde de rechter al een oud-militair in het gelijk: Defensie is inderdaad aansprakelijk voor de schade – lees ernstige psychische klachten - die hij tijdens zijn uitzending in Libanon heeft opgelopen. Zowel de zorg voor, tijdens als na de uitzending schoot tekort.

Marcel Schrijnemaekers haalde in 1979 zijn vwo-diploma en ging meteen het leger in om zijn militaire dienstplicht te vervullen. “Het was de bedoeling dat ik een opleiding tot tankcommandant zou krijgen om vervolgens naar Duitsland te gaan. Ik was in die tijd al een beetje claustrofobisch, dus een tank was niet alles.” Toen tijdens een bivak in het bos een meerdere min of meer bij toeval vroeg of hij niet wilde tekenen voor uitzending naar Libanon, dacht hij daar dan ook serieus over na. In Zuid-Libanon was een jaar eerder een VN-vredesmissie gestart om de vrede en rust tussen de Palestijnse bevrijdingsorganisatie PLO en Israël - dat Libanon was binnengevallen - te bewaren. “Ik was geïnteresseerd in het Midden-Oosten, had er veel over gelezen en was op de hand van Israël. En een goeie maat van me uit Geleen ging ook.” Ook speelde  mee dat zijn vader als dienstplichtig militair na de oorlog naar Nederlands- Indië was uitgezonden, een tijd waarover hij overigens zelden een woord sprak met zijn kinderen.

Hij tekende, kreeg een training van in totaal zes maanden (“stelde niet veel voor, nu is de voorbereiding veel en veel beter”), en kwam in 1980 op negentienjarige leeftijd als onderofficier in Zuid-Libanon terecht. “Je wist vooraf dat het geen oorlogsgebied á la Vietnam zou zijn, maar het was duidelijk ook geen vakantie, al stond er op de brochure wel een plaatje van een strand, herinner ik me. Hoe het echt zou zijn, ontdekte je pas daar. We traden op als politiemannen die ervoor moesten zorgen dat de strijdende partijen elkaar niet opnieuw in de haren zouden vliegen. We bemanden checkpoints, bedienden radars, liepen patrouilles. Er was in die grenszone altijd reuring, er dreigde altijd gevaar.”

Zelf heeft hij geen psychische klachten aan de zes maanden die hij als Unifil-soldaat (United Nations Interim Force in Lebanon) diende, overgehouden. Al heeft hij het nodige meegemaakt: “Een goeie maat van me is een tijd gegijzeld door de PLO, mortieraanvallen – wij waren geen doelwit – waren aan de orde van de dag, ik heb mijn beide handen verbrand toen een lichtgranaat ontplofte. Ik heb ook geluk gehad. Op een dag verkende ik met een paar mensen van mijn bataljon een post die we van de Fransen hadden overgenomen. Die hadden als beveiliging een boobytrap van handgranaten aangelegd. Wij waren dat aan het bekijken. Ik zag een draad liggen en zei: let op, hier ligt er een. Ik stap over de draad, nummer twee ook, maar nummer drie stapt er op en blijft stokstijf staan. ‘Sergeant wat moet ik doen?’ vraagt die. Gelukkig lag die draad al op de grond en schoot er niets los. Anders waren we er niet meer geweest.”

“We waren jongetjes, nog niet droog achter de oren”, zegt hij terugkijkend. “Je komt terecht in een bedreigende situatie en mocht alleen iets doen als je onder vuur lag. Het was immers een vredesmissie, geen vechtmissie. Na het debacle in Srebrenica is men daar van teruggekomen.”

In totaal zijn bijna negenduizend militairen (de meesten jonge dienstplichtigen) uitgezonden. Uit een onderzoek dat in 2007 plaatsvond blijkt dat 15 procent van de Libanon-veteranen last heeft van PTSS, 5 procent (450 mensen) zelfs zeer veel last. “Als je dan ziet dat 120 mensen een claim hebben ingediend, dan is dat peanuts”, zegt Schrijnemaekers.

“Je moet uiteraard aantonen dat er iets aan de hand is, maar er bestaan een zorgloket en een landelijk zorgsysteem voor veteranen: de diagnose dat het om PTSS gaat is goed te stellen. Herbeleving is bij PTSS heel belangrijk. Dat je wakker ligt en weer die beschieting meemaakt.” Is de diagnose gesteld, dan moet de overheid over de brug komen, vindt hij. “Er is nu een veteranenbeleid, je mag toch hopen dat dat meer behelst dan een jaarlijkse veteranendag. Als de minister haar eigen beleid serieus neemt, dan moet ze nu iets voor de hele groep regelen en het niet laten aankomen op een ellenlange procedure voor iedere veteraan apart.”

Zelf is hij redelijk ongeschonden uit de strijd gekomen, al kostte het hem twee jaar om na terugkomst weer aan het gewone leven in Nederland te wennen. Waarom hij wel en anderen niet? “Het heeft te maken met veerkracht en is heel persoonsafhankelijk.”

Eigenlijk praat hij er nauwelijks nog over. Toch gaat hij wel het draaginsigne ‘Nobelprijs VN Militairen’ ophalen. “In 1988 is aan de toen dertien VN-vredesmissies de Nobelprijs voor de Vrede toegekend. Minister Hennis heeft als teken van erkenning voor de negenduizend Nederlandse militairen - het merendeel zat in Libanon - die tot 1988 mee hebben gewerkt aan vredesmissies, dit draaginsigne ingesteld. Dat vind ik een eer. Als gewone sterveling kun je niet dichter bij de Nobelprijs voor de Vrede komen.”

Zou hij terugkijkend weer naar Libanon gaan? Hij is even stil. “Ik weet het niet. Srebrenica heeft bewezen dat dit soort peacekeeping niet werkt. Ik heb nu ook meer inzicht op macro-niveau en zie dat Nederland vaak meedoet om te laten zien dat we meetellen. En als ik nu studenten van negentien jaar zie, denk ik: mijn God wat heeft Defensie gedaan, wat een verantwoordelijkheid voor zulke jonge jongens.”