Arnon Grunberg in Libanon met Unifil

Bron                        : NRC - Arnon Grunberg -
Longread: Libanon Hoe bewaar je vrede in het Midden-Oosten? Arnon Grunberg bezoekt met zijn petekind de Unifil-vredesmissie, die al 40 jaar de vrede in Libanon probeert te bewaren. Reportage over ‘een klein wonder’.
 
Illustratie Gijs Kast
 

In april 2007, iets minder dan een jaar na het laatste grote conflict tussen Hezbollah en Israël – de oorlog van de zomer van 2006, die in 1-1 eindigde – landde ik op het vliegveld van Beiroet. Tegelijk met mij arriveerde een contingent Italiaanse Unifil-militairen, die op weg waren naar het zuiden van Libanon om daar de rust te garanderen. Vrijwel niemand geloofde dat dat zou lukken. De meeste Libanezen die ik sprak waren ervan overtuigd dat er binnen een jaar een nieuwe oorlog met Israël zou uitbreken, een enkeling vreesde zelfs voor een terugkeer van de burgeroorlog.

De meest juiste voorspelling in 2007 werd gedaan door Naufal Daou, die toen hoofdredacteur was van de krant Naharnet en tevens vertegenwoordiger van de Lebanese Forces, een maronitische nationalistische beweging. In 2007 zei hij tegen me dat de volgende grote oorlog in het Midden-Oosten tussen sunnieten en shi’ieten zou gaan. Daaraan voegde hij toe dat hij geen enkele vrede verwachtte, niet op korte en niet op lange termijn.

De Arabische Lente kwam, daarop volgde de oorlog in Syrië, die inderdaad ook op een grote oorlog tussen shi’ieten en sunnieten leek en die een van de katalysatoren was voor een vluchtelingenstroom. Deze werd door sommige politici in Europa gebruikt om onvrede onder burgers aan te wakkeren en zetelwinst te behalen.

Ondanks diverse schermutselingen tussen Hezbollah en Israël op Syrisch grondgebied bleef de grens tussen Libanon en Israël echter opmerkelijk rustig. Een klein wonder. En ondanks de komst van ongeveer anderhalf miljoen Syrische vluchtelingen naar Libanon bleef Libanon zelf betrekkelijk rustig. Nog een klein wonder. Die kleine wonderen wilde ik wel eens van dichtbij bekijken. Het Palestijns-Israëlische conflict mag de gemoederen in het Westen minder bezighouden dan een paar decennia geleden, en de oorlog in Syrië is een van de vergeten oorlogen – men vergeet immers graag en snel – het Midden-Oosten is veel meer dan de periferie van Europa. Israël blijft zeventig jaar na zijn oprichting een ‘probleem’ dat Europa geëxporteerd heeft naar het Midden-Oosten. Dat Joodse onmacht tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw veranderd is in Israëlische macht doet daar niets aan af. Het feit dat het extreem-rechtse discours in Europa IS en de islam aan elkaar gelijk stelt – niet alleen het extreem-rechts discours overigens – illustreert dat Europa niet alleen problemen naar het Midden-Oosten exporteert maar dat het Midden-Oosten begrijpelijkerwijs ook weer problemen naar Europa exporteert. En zoals dat gaat, die geëxporteerde problemen worden door de bevolking niet altijd even goed begrepen.

Libanon is een van de weinige landen in het Midden-Oosten waar christenen, shi’ieten en sunnieten nog – of beter gezegd: weer – relatief vreedzaam samenleven. En toch komen in dat land alle problemen van het Midden-Oosten samen: het conflict met Israël, de Palestijnse vluchtelingen, vaak inmiddels derde generatie, de Syrische vluchtelingen, het ‘conflict’ met Iran, doordat Trump eenzijdig het akkoord met Iran heeft opgezegd is Iran opnieuw actueel geworden en vanwege Hezbollah is het niet ondenkbaar dat dat conflict op Libanees grondgebied zal worden uitgevochten.

 

Langstlopende VN-vredesmissie

Er is nog een reden voor deze reis. Het multilaterale wereldbeeld is wat saai en heeft dikwijls een bijzonder ineffectieve bureaucratie als neveneffect, maar alle alternatieven lijken me erger. Het lijkt me goed om het multilaterale wereldbeeld in werking te zien, te weten een van de langstlopende vredesmissies van de VN, Unifil, die de grens tussen Israël en Libanon rustig moet zien te houden.

Tijdens mijn verblijf bij het Nederlandse leger in Afghanistan in 2006 en 2007 werd ik begeleid door kapitein Cynthia, inmiddels majoor Cynthia. Zij zit nu een halfjaar als enige Nederlander bij Unifil als military gender adviser en nodigde me uit Unifil te bezoeken, vanwege Unifil, maar ook om te zien wat een gender advisor nu eigenlijk doet. Als ik iets geleerd heb tijdens mijn reizen naar Afghanistan en Irak is het wel dat oorlog, inclusief voorspel en nasleep, een tragische vorm van absurdisme is met de nodige komische intermezzo’s – wie zich instelt op tragisch absurdisme kan aangenaam verrast worden. Toch moet de vraag worden gesteld: is een vredesmissie meer dan tragisch absurdisme, waar de tegenstanders van het multilaterale wereldbeeld de VN zo gaarne van beschuldigen? En de vraag die daarmee samenhangt: als het Midden-Oosten echt ontploft, zou het dan in Europa business as usual blijven?

De toestemming om Unifil te bezoeken blijkt ingewikkeld. Zoals vrijwel iedere instantie vrezen ook de VN voor negatieve publiciteit en misschien is de vrees van de VN – het multilaterale wereldbeeld ligt zoals gezegd onder vuur – nog groter dan die van andere instanties.

In de derde week van oktober land ik in Beiroet. Dit keer zijn er geen Unifil-militairen te zien, ze zijn allemaal al gearriveerd. Mijn petekind, van 14 jaar, en zijn moeder heb ik meegenomen, het lijkt me goed voor een puber om opvang in de eigen regio eens zelf te gaan bekijken.

Aangezien toestemming om Unifil en de Nederlandse genderofficier aldaar te bezoeken ook via het Nederlandse ministerie van Defensie liep, heeft de Nederlandse ambassadeur in Libanon, Jan Waltmans, lucht gekregen van mijn komst en hij was zo vriendelijk me uit te nodigen voor koffie. Hoewel diplomaten niet vrijuit kunnen spreken – al lijken ook de diplomaten vrijer te spreken dan vroeger – mag niet worden uitgesloten dat de diplomaat toch iets interessants te zeggen heeft. Daarom besluit ik mijn bezoek bij hem te beginnen.

Waltmans, een lange man van een jaar of vijftig met een wit overhemd, het bovenste knoopje open, ontvangt me op de ambassade met een glaasje water en neemt me dan mee naar een nabijgelegen boekhandel annex café waar we koffie drinken en taart eten.

„Libanon is een prachtig land”, zegt Waltmans, „ze hoeven niets van me, maar soms krijg je echt ruzie met de mensen hier omdat ze alles voor je willen betalen. Op een gegeven moment heb ik gezegd, als jullie willen dat we vrienden blijven moeten jullie echt ophouden steeds weer als eerste de rekening te pakken.”

De ambassadeur en ik genieten van ons taartje.

„Maar het sektarisch systeem in Libanon draagt er niet altijd aan bij dat oplossingen makkelijk gevonden worden”, vervolgt hij. „Er wordt voor ruim anderhalf miljard dollar aan elektriciteit weggegooid. Het drinkwater is bijna nergens ter wereld slechter dan in Libanon.”

De macht in Libanon is verdeeld tussen sunnieten, die de premier leveren, shi’ieten, die de parlementsvoorzitter leveren, en christenen, die de president leveren. Elektriciteit in Libanon valt regelmatig uit. De rijken hebben eigen generatoren, andere Libanezen moeten aankloppen bij de generator-eigenaar in hun straat of wijk. Libanezen fluisteren dat de eigenaren van deze generatoren medeverantwoordelijk zijn voor de slechte elektriciteit in het land.

„We moeten hervormen”, zegt de ambassadeur, „de publieke sector is te groot. En de werkgelegenheid staat onder druk door de komst van de Syriërs.” Met ‘we’ bedoelt hij Libanon.

„Kan opvang in de regio werken?”, vraag ik. Het taartje is bijna op.

 

Illustratie Gijs Kast

„Dat kan”, antwoordt de ambassadeur. „15 procent van de vluchtelingen woont in zogenaamde tented settlements [opvang in tentenkampen] omdat ze niets meer hebben, zij komen veelal uit de rurale gebieden van Syrië. Maar als je het vergelijkt met wat ik heb gezien in Sierra Leone, Afghanistan en Liberia dan valt het hier nog mee. En neem Irak, we hebben daar de Irakese vluchtelingen gevraagd wat ze nodig hebben om weer terug te keren naar hun woonplaats. Ze zeiden: ‘Elektriciteit, geen mijnen, iets van gezondheidszorg, scholen, onze huizen bouwen we zelf wel weer op.’ Er is 100 miljoen voor uitgetrokken waarvan Nederland een kwart voor zijn rekening heeft genomen. En 1 miljoen mensen zijn teruggekeerd. In Libanon proberen we het Libanese leger te ondersteunen, zodat het monopolie op geweld daar echt komt te liggen. In Tripoli, waar de mensen vanaf de balkons op elkaar schoten, hebben we een voetbalveldje aangelegd. Sindsdien schieten ze niet meer op elkaar vanaf het balkon. Ik trek veel met jongeren op. Dat vindt minister Kaag ook belangrijk. Ze mogen alles tegen me zeggen, dat zijn ze niet gewend. De meest voorkomende vraag is, ‘hoe komen we hier weg?’ Dat doet pijn.”

De vredesmacht schiet niet, de vredesmacht zingt en danst

 

De koffie is op. Ja, er zijn kleine wonderen, maar niet groot genoeg om het dringende vermoeden dat het elders beter is ongedaan te maken.

 

Het Parijs van het Midden-Oosten

Op weg naar de ambassade wijst de ambassadeur enkele gebouwen aan die illustreren waarom Beiroet ooit het Parijs van het Midden-Oosten werd genoemd. Ook vertelt hij dat de dure winkels leegstaan omdat de toeristen uit Saoedi-Arabië en de Golfstaten wegblijven. Ondanks het loflied van de ambassadeur op het land waar hij gestationeerd is, lijkt vergane glorie hier de enige glorie.

In 2007 was de weg naar het zuiden nog een betrekkelijk avontuurlijke reis, de Israëlische luchtmacht had de bruggen tussen Beiroet en het zuiden gebombardeerd en die waren nog niet hersteld, maar uiteindelijk kwamen we aan waar we zijn moesten, in de Libanese dorpen niet ver van de Israëlische grens. Dit keer verloopt de reis per taxi probleemloos, al worden we iets ten zuiden van de stad Tyre aangehouden bij een checkpoint van de Lebanese Armed Forces (LAF), het officiële leger van Libanon, dat ondanks goede bedoelingen een betrekkelijk tandeloos leger blijft, omdat er zoveel milities nog actief zijn in Libanon. Niet in de laatste plaats Hezbollah, gelieerd aan Iran, dat politieke macht en wapens heeft. Machtige politieke partijen en wapens zijn in Libanon nog nauw aan elkaar verbonden, een overblijfsel van de burgeroorlog.

Het uiterste zuiden van Libanon is niet voor iedereen toegankelijk, een poging de toestroom van wapens en strijders in de officieel gedemilitariseerde zone te controleren. Ik ben geaccrediteerd en heb dus toestemming dit gebied te bezoeken, mijn reisgenoten nog niet, maar na wat telefoontjes met een kolonel van het Libanese leger in de stad Saida mogen zij ook mee.

Naqoura is een stadje aan zee, een paar kilometer ten noorden van de Israëlische grens. Hier bevindt zich het hoofdkwartier van Unifil (United Nations Interim Force in Lebanon). Unifil begon in 1978 om de rust tussen Libanon en Israël te garanderen, maar kon noch de Israëlische invasie van 1982 voorkomen noch de oorlog van 2006. Na 2006 is het mandaat van Unifil verruimd.

Tegenover het hoofdkwartier van Unifil bevindt zich het grote, nogal luxueuze en lege hotel Rêve de la Mer, waar mijn reisgezelschap en ik de komende dagen zullen logeren. Het zwembad is pompeus maar niet in gebruik. Het vermoeden lijkt me gerechtvaardigd dat zonder de aanwezigheid van de VN-vredestroepen en hun hoofdkwartier dit hotel hier niet gebouwd zou zijn. De langdurige aanwezigheid van buitenlandse troepen, of die nu vredestroepen zijn of niet, heeft altijd grote invloed op de economische activiteiten in dat gebied. Het leger genereert gewild en ongewild zijn eigen economie.

Illustratie Gijs Kast

Vrouwvriendelijk zwembad

Mijn eerste dag bij Unifil blijkt samen te vallen met UN-day; er is voor vrijwel alles een feestdag op deze wereld, dus ook voor de Verenigde Naties. De head of mission van Unifil, de Italiaanse majoor-generaal Stefano del Col, houdt een korte toespraak en reikt onderscheidingen uit aan medewerkers die twintig, vijfentwintig en dertig jaar voor de VN hebben gewerkt. Een vredesmacht bestaat uiteraard niet alleen uit militairen, maar ook uit personen die ondersteunende taken verrichten. Del Col staat even stil bij hen die in dienst van Unifil zijn gesneuveld, meer dan 250 man in de loop der jaren, onder wie ook Nederlanders. Daarna citeert hij voormalig secretaris-generaal Hammarskjöld, die zei dat de VN niet gemaakt waren om de hemel op aarde te brengen, maar om de mensheid te beschermen tegen zijn eigen hel.

Vervolgens zijn er hapjes en niet-alcoholische drankjes. Daar ontmoeten we George, een militair uit Ghana. Cynthia heeft George leren zwemmen, iets waarvoor hij haar nog altijd erg dankbaar is. Cynthia vertelt dat er een tijd op zaterdag in zee kon worden gezwommen, maar omdat er bijna een Unifil-medewerker is verdronken kan dat nu niet meer. Ook zegt ze dat ze geprobeerd heeft het zwembad van Unifil vrouwvriendelijker te maken, je werd daar als vrouw nogal aangestaard door de mannen. Hiertoe liet ze een enquête uitgaan onder vrouwelijk Unifil-personeel. De meeste vrouwen deelden haar mening, alleen de Franse en Oostenrijkse vrouwen vonden het onzin.

42 landen leveren troepen aan Unifil (stand 31 oktober). Indonesië levert de meeste soldaten (1.306), maar ook Nepal (870), Maleisië (829) en India (779) sturen een aanzienlijke troepenmacht. Het mandaatgebied van Unifil in Zuid-Libanon is verdeeld in een oostelijke en een westelijke sector.

Foto Marianne Koeman

 

We gebruiken de lunch in het hoofdkwartier in het Frans-Libanese restaurant La Terrace, informeel ook wel genoemd Chez Joseph en Marcelle, met Renaud, een Belg die hier al vanaf 2009 is. Hij is hoofd van het Joint Mission Analysis Center. Marcelle ontvangt Renaud enthousiast met de woorden: „Comme l’habitude’?” Men weet hier dat Renaud graag een steak au poivre met frites eet.

Aan tafel zegt hij: „Ik heb een Franse naam maar ik ben Vlaming, ik was officier in het Belgische leger.”

Als de biefstuk is gearriveerd vertelt hij dat het zijn werk is om geopolitieke ontwikkelingen te analyseren die de missie kunnen beïnvloeden.

„Als je in 2010 de Libanezen had verteld wat er de komende acht jaar allemaal in de regio zou gebeuren hadden ze gedacht dat de hel over hen zou losbreken. Dat is niet gebeurd.”

De biefstuk arriveert.

„Wij hebben hier wat ik noem een balance of terror. Tegelijkertijd kunnen kleine dingen heel snel heel groot worden, zoals in juli 2006. Voor beide partijen is de prijs van een conflict te hoog. Israël zegt dat ze bij een conflict met Hezbollah de bevolking langs de grens gaan evacueren. Maar hoe gaan ze dat doen als ze onder vuur liggen? En als ze gaan evacueren vóór het conflict begint is er van een verrassing geen sprake meer.”

Renaud praat zoveel dat hij nauwelijks aan zijn steak au poivre toekomt. „De Libanese elite wil het officiële Libanese leger zwak houden, daar hebben ze baat bij”, vertelt hij. „We hebben geen mandaat om elk huis afzonderlijk te doorzoeken, maar mede gelet op de landen die meedoen, waaronder Italië, Spanje, Frankrijk, Ierland, Duitsland, Oostenrijk, China enzovoort houden de partijen het hier rustig. Er zijn momenteel ruim tienduizend Unifil-militairen. Zelfs als ze niet allemaal even snugger zouden zijn, dan nog lijkt het me heel moeilijk onder hun ogen wapens te verstoppen, gezien het relatief kleine gebied waar Unifil samen met het Libanese leger verantwoordelijk voor is. En raketten die je niet in de juiste omstandigheden opslaat, die blijven ook niet eeuwig goed.”

Vooralsnog is de prijs van de oorlog te hoog, dat is het goede nieuws, maar dat kan zomaar veranderen, prijzen fluctueren.

Op mijn tweede dag bij Unifil maak ik een workshop mee die Cynthia heeft georganiseerd om de Unifil-militairen te laten nadenken over de rol van gender. Luitenant-kolonel Akif van het Turkse leger geeft een training, of zoals Akif het zelf noemt een lecture. Er zitten ongeveer veertig militairen uit diverse landen in een zaaltje.

Akif is een charmante, zachtaardige man die over culturele verschillen, leiderschap en gender in de militaire operaties spreekt. Dat doet hij aan de hand van zes culturele dimensies die zijn opgesteld door de Nederlandse organisatiepsycholoog Geert Hofstede, bijvoorbeeld mannelijkheid versus vrouwelijkheid, individualisme versus collectivisme, het vermijden van onzekerheid en machtsafstand. Aan de hand van die dimensies kunnen uitspraken worden gedaan over de cultuur van een land in vergelijking met cultuur in andere landen.

 

Feminien leidinggeven

Akif suggereert dat de Finse cultuur minder hiërarchisch is dan de Maleisische. „Ja, in de sauna zijn we allemaal gelijk”, zegt een Finse militair.

Akif legt uit: „Gender-gelijkheid is als vrouwen kunnen optreden buiten de parameters die zijn toegeschreven aan hun geslacht.” Hij vertelt dat er een feminine en een masculiene manier van leidinggeven bestaan. Een Kroatische vrouwelijke officier die een peleton onder zich heeft protesteert: „Ik heb vijfentwintig mensen onder me, allemaal mannen, ik geef op een mannelijke manier leiding.”

Akif vraagt door en zegt dan: „Maar je overlegt met je ondergeschikten, dat is vrouwelijk, je geeft op een vrouwelijke manier leiding maar je weet het zelf niet.”

Niet alle aanwezigen beheersen het Engels even goed, wat de discussie lastig maakt.

Akif sluit af met de opmerking: „Als ik jullie verward heb is het goed.”

Veel militairen bedanken Cynthia voor de workshop, de Indonesische militairen willen uitvoerig met haar en Akif op de foto.

Die middag geeft Akif me nog een sleutelhanger. Ook heeft hij mijn naam in prachtige letters gekalligrafeerd, het ziet er zo feilloos uit dat ik eerst denk dat het met behulp van een computer is gedaan. Hij overhandigt me het papier.

Ik vraag of hij op een feminiene manier leidinggeeft en hij zegt zonder aarzeling: „Ja.” Ik had hem veel over Turkije willen vragen, maar ik merk hoe gevoelig dat ligt. Hij zegt alleen: „Door de coup zijn we zoveel officieren verloren, de dag erna kwam ik op kantoor en er was bijna niemand.”

Die avond wordt Libanon geteisterd door zware regen en hagel. Samen met Cynthia en mijn reisgenoten eet ik in het vrijwel lege restaurant Chez Joseph et Marcelle. Een eenzame Colombiaanse militair werkt een pizza weg. Mijn petekind vindt het hoofdkwartier van Unifil geweldig, omdat er zoveel honden zijn. „Ja”, zegt Cynthia, „veel Libanezen brengen huisdieren die ze niet meer willen naar Unifil.”

Zo’n vredesmissie is voor zoveel dingen goed.

Op mijn laatste dag bij Unifil, de vredesmissie van de VN in Libanon, ga ik op patrouille met een bataljon dat uitsluitend bestaat uit vrouwelijke Nepalese militairen. (Een grenspatrouille bleek niet mogelijk. De liaison branch van Unifil is de enige eenheid die met alle partijen spreekt – zij zitten geregeld samen met Israëlische en Libanese officieren in één ruimte – en die ook aanwezig is bij de blue line, de grens, waar spanningen zijn. Daarnaast opereert een andere missie van de VN, Untso, in Unifil-gebied, en voert grenspatrouilles uit. Untso is verder actief in Israël, Syrië, Jordanië en Egypte.)

Met majoor Cynthia en Tilak Pokharel uit Nepal, zijn titel is Public Information Officer Deputy Spokesperson, rijden we door Zuid-Libanon. Af en toe komen we net als in 2007 foto’s van martelaren tegen. Je ziet Hezbollah (een militante Libanese shi’itische beweging) niet, maar ze zijn hier wel aanwezig. Zoals iemand van Unifil tegen me zei: „Ze doen natuurlijk geen uniform aan, zo stom zijn ze niet.”

Cynthia zegt dat je meteen kunt zien of een dorp christelijk is of islamitisch. Christelijke dorpen zijn verzorgder, volgens haar.

Er zijn veel nieuwe huizen, Tilak meent dat dat vakantiehuizen zijn voor Libanezen die in het buitenland wonen.

Foto Marianne Koeman

 

Dan komen we aan, ergens in Zuidoost-Libanon, bij NEPBATT, het hoofdkwartier van het Nepalese contingent Unifil-militairen.

We krijgen een presentatie van kapitein Ishwori. Ze vertelt dat er 23 vrouwelijke Nepalese militairen bij Unifil zijn en dat zij drie dagen rondom hun menstruatie vrij hebben. We zien foto’s van vrouwelijke Nepalese soldaten in Libanese dorpen. „Het is makkelijker voor vrouwen om met vrouwen contact te maken”, zegt de kapitein.

„Wat doen jullie precies tijdens een patrouille?” informeer ik.

„We rapporteren incidenten”, zegt de kapitein. „We hebben bijvoorbeeld een keer gezien hoe een militair van het Libanese leger een bunker aan het filmen was, dat rapporteren we. Onze rapporten gaan eerst naar de commandant van de oostelijke sector en dan eventueel naar het hoofdkwartier.”

De patrouille gaat beginnen, tien gewapende Nepalese militairen staan klaar. Hun commandant is eveneens een vrouw.

 

Dansen en zingen voor vrede

De briefing, in het Nepalees, duurt ruim tien minuten. Dan gaan we op pad. We rijden met circa 30 kilometer per uur door een vallei.

Een begeleider legt me uit dat dit een likely rocket launch area is, oftewel, vanuit deze vallei zijn ooit raketten afgeschoten. Nu is er niets of niemand te zien, er zijn heuvels, stenen, een herder met veel geiten en een paar honden. Na een halfuurtje maken we rechtsomkeert en rijden we terug. Mijn begeleider zegt: „We mogen niet verder, zo is dat afgesproken met het Libanese leger.”

Bij terugkeer is er een overvloedige en heerlijke Nepalese lunch. De bijzonder vriendelijke deputy commander Dizip zegt: „’s Avonds is er karaoke en dansen we.”

De vredesmacht schiet niet, de vredesmacht zingt en danst. Misschien is dat de best mogelijke manier om iets van vrede te garanderen.

Mijn reis naar Libanon eindigt in Beiroet met een bezoek aan de kampen Sabra en Shatila, berucht vanwege het bloedbad in 1982, toen falangisten (christelijke milities) honderden Palestijnen en Libanese shi’iten vermoordden als wraak voor de moord op president Gemayel. Dit gebeurde onder het toeziend oog van Israëlische militairen.

Hwaida Saad, die mijn fixer was tijdens mijn bezoek in 2007 en intussen fulltime voor The New York Times werkt, is bereid me mee te nemen naar deze vluchtelingenkampen. Ze heeft nog altijd een indrukwekkende bos krullen en de energie van een twintigjarige.

 

Sloppenwijken als kampen

De kampen blijken sloppenwijken, die doen denken aan die in bijvoorbeeld Zuid-Amerika.Tegenwoordig wonen er ook veel Syrische vluchtelingen.

Hwaida leidt me rond. De nauwe straten van Sabra en Shatila zijn overvol, af en toe manoeuvreert ook nog een auto, soms zelfs een kleine bus door deze straten. Winkel, woonhuis en openbare ruimte lopen in elkaar over; vuilnisbak en grond lopen in elkaar over.

We stoppen voor een winkel, hoewel winkel wat veel is gezegd, waar ze platte broden met tijm verkopen. Die broden worden ‘saj’ genoemd.

Saad, een Syrische jongen in een grijs Adidas-shirt met een petje op, hij is 17 jaar, bakt en verkoopt, hij vertelt dat hij gevlucht is voor IS. Abas, 12 jaar oud, eveneens uit Syrië afkomstig, helpt hem. Ze komen uit dezelfde provincie in Syrië.

„Kinderen speelden met de hoofden van mensen die onthoofd waren, maar dat heb ik niet gedaan”, zegt Abas. „Mijn vader heeft me dat verboden.”

„We hebben veel executies gezien”, vertelt Saad.

„Waarom keken jullie naar de executies?” vraag ik.

„We kwamen erlangs. Het gebeurde op straat.”

Abas werkt van 7 tot 7, hij is gesmokkeld, wat 1000 dollar kostte. Zijn vader heeft dat betaald.

„De business is niet goed hier”, zegt Saad. „Ik zie weinig toekomst in Libanon. De toekomst in Syrië is beter, het is mijn land.” Omdat terugkeer naar Syrië vooralsnog onmogelijk is, wil hij in het zuiden van Beiroet, waar de shi’itische wijk is, saj verkopen.

We kopen drie broden. Saad en Abas willen eerst niet dat we ervoor betalen, we moeten aandringen.

Iets verderop zit Abdallah, hij verkoopt typisch Syrische zoetigheden en is midden twintig. In Syrië studeerde hij economie, in 2012 is hij er weggegaan. Hij draagt een zwart truitje met oranje strepen. In Syrië had zijn familie vier filialen waar dergelijke zoetigheden werden gebakken. Hij vertelt het droog, op een toon van: zo gaan die dingen nu eenmaal.

„Hier kost de huur 650 dollar”, zegt hij, „soms is de maand voorbij en hebben we de huur toch niet terugverdiend. Zaterdag en zondag zijn de beste dagen.”

„Ik zie helemaal geen klanten”, zeg ik.

„Straks komen de klanten”, zegt Abdallah, „zeventig procent van de Libanezen is niet goed voor de Syriërs, maar heel veel Syriërs begrijpen de Libanezen ook niet. Dan huren ze een huis en opeens zijn ze weg zonder de huur op te zeggen, ja dan worden ze in elkaar geslagen, maar er zijn ook Libanezen die Syriërs zonder reden in elkaar slaan.”

De vader, met grijs achterovergekamd haar, komt erbij staan. We kopen wat koekjes.

Als we weggaan, zwaaien ze naar ons. Sommige mensen dragen hun ellende met schijnbare of misschien ook niet zo schijnbare opgewektheid.

 

Vluchtelingen

Iets verderop in de kampen komen we Khaled tegen, 28 jaar, uit Aleppo en een Palestijn. Hij diende in het Syrische leger, nu werkt hij met deuren en aluminium.

„Hoe is het hier?” vraag ik.

„Wandel door Sabra en Shatila”, zegt hij droogjes. „Dan zie je het zelf.”

Met name de jonge mannen vrezen dat ze bij terugkomst in Syrië door Assad en de zijnen zullen worden aangezien als deserteurs. Khaled vertelt nog dat zijn vrouw in Duitsland is. Ze kan geen papieren krijgen, daarom mag ze Duitsland niet uit, en hij kan geen papieren krijgen om Duitsland in te komen. Twee jaar zijn ze nu bezig om elkaar weer te zien.

Samir, een man van in de veertig die hier geboren is, een Palestijn, zegt: „We mogen geen huis kopen omdat we terug zouden gaan naar Palestina. Dat is het shitexcuus van de regering. Ze verdienen aan ons, voor elke geregistreerde vluchteling krijgen ze geld van de VN. Daarom moeten we vluchtelingen blijven. De Syriërs hebben ook goede dingen gedaan, de economie leeft op dankzij hen, en de regering verdient ook geld aan hen, maar water en elektriciteit zijn nog schaarser geworden. De enige manier om hier weg te komen is in een rubberbootje naar Europa roeien.” Hij moet er zelf om lachen.

De kampen vol vluchtelingen dijen uit, maar de boel explodeert nog niet

 

Alleen Palestijnse vrouwen die met een Libanees getrouwd zijn mogen onroerend goed kopen. Het tegenwerken van natuurlijke integratie, hardhandig of minder hardhandig, is echter uiteindelijk altijd vragen om problemen.

Het Lebanon Crisis Response Plan 2017-2020 gaat uit van 2,8 miljoen hulpbehoevenden, voor wie 2,75 miljard dollar is uitgetrokken door de internationale gemeenschap. 43 procent van de toegezegde 2,75 miljard is aan Libanon betaald. Of dat betekent dat de Libanese overheid aan de vluchtelingen verdient, of dat geld van de internationale gemeenschap aan strijkstokken blijft hangen is moeilijk te zeggen, maar alles is uiteindelijk economie, ook vluchtelingen en hulpverlening; er bestaat bijna geen menselijke ellende waarmee niet op de een of andere manier geld kan worden verdiend, helaas zelden door degenen die de ellende moeten dragen.

 

Op zoek naar het monument

„Je ziet ze niet, maar Hezbollah is hier en houdt alles in de gaten”, zegt Hwaida.

Ik vraag haar of er een monument is voor de slachtpartij van 1982, daar zou ik graag naartoe willen. Ze weet het niet en veel bewoners lijken het ook niet te weten. Eerst worden we naar een begraafplaats gestuurd waar een man op een tuinstoel zit, hij heeft een hakenkruis op zijn hand getatoeëerd. Als hij ziet dat ik ernaar kijk, verbergt hij zijn hand. „Hier liggen andere martelaren”, zegt Hwaida.

Uiteindelijk vinden we het monument, het bevindt zich achter een markt. Je moet door een stalletje met kleren om er te komen. Het bestaat uit een modderig veldje, achterin het veldje ligt een betonblok met opschrift, voor het blok een wat vergane krans. Daarnaast de Libanese en Palestijnse vlag. Aan de rechterkant van het veldje, tegen de huizen, hangen posters met foto’s van lijken, en de tekst: „1982/9/17 We will never forget.” Er lopen kippen rond.

Twee mannen met baarden lijken het monument te bewaken, één loopt op slippers en draagt een legergroene broek. Zijn moeder is in 1982 vermoord, vertelt hij.

Ik vraag of hij het monument inderdaad bewaakt. Hij antwoordt dat hij hier woont.

Als we via het stalletje met kleren weglopen, knikt de verkoper ons wat droevig toe. Is hij teleurgesteld dat we wel het monument bezichtigen maar geen aandacht schenken aan zijn spijkerbroeken?

Sabra en Shatila zijn een opslagplaats voor menselijk afval, dat verwerkt zal worden maar dat zich aan die verwerking hoopt te onttrekken. Deze kampen dijen uit, maar de boel explodeert nog niet.

Foto Arnon Grunberg : Herdenkingsposters langs het veldje

 

Die avond zegt Hwaida in een Libanees restaurant: „God is ons vergeten.” Ze voegt eraan toe: „Hoe het afliep in Syrië heeft ons een les geleerd. De nieuwe generatie is alleen geïnteresseerd in eten en uitgaan. Moet ik voor hén een revolutie beginnen? De status quo is minder erg dan de revolutie.”

Met die woorden verlaat ik Libanon. En met het kleine wonder in het achterhoofd dat een nieuwe burgeroorlog vooralsnog is uitgebleven, alsmede een oorlog met het zuidelijke buurland. Misschien worden mensen toch moe van oorlog, al leert de geschiedenis ons dat die moeheid vaak van zeer tijdelijke aard is.

Het reportage-onderdeel over de Unifil-missie is meegelezen door majoor Cynthia om feitelijke onjuistheden te voorkomen.