De onmacht van een vredesmacht

Bron : J. Doeleman - april 1980

Inleiding
Libanon is in de loop van de jaren ' 70 het land geworden waar de zwaarste klappen vallen in het Israëlisch-Arabisch conflict. De oorspronkelijke afzijdigheid van dat conflict heeft het land nu tot het
grootste strijdtoneel gemaakt: voor de Arabische broeders werd de zwakste onder hen de dumpplaats voor de ongewenste Palestijnen. De felste, zij het niet de eerste, Israëlische reactie op de aanwezigheid van bijna 400000 Palestijnse vluchtelingen en hun 20000 strijders aan zijn noordelijke grens kwam op 14 maart 1978. Achter een barrage van lucht- en artilleriebombardementen trok een leger van 20000 man Zuid-Libanon binnen, om een kleine week later aan de oever van de Litani tot staan te komen.

De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties antwoordde daarop met het enige middel dat de wereldgemeenschap tot haar beschikking heeft als de tegenstellingen onoverbrugbaar zijn: de instelling van een vredesmacht, die het bezette deel van'Libanon zou overnemen om er een neutrale, voor beide partijen gesloten, bufferzone van te maken. In juni van dit jaar zal de Veiligheidsraad , ondanks het gebrek aan vooruitgang, het mandaat van UNIFIL naar alle waarschijnlijkheid verlengen. Nederland zal tegen die tijd de vraag beantwoord moeten hebben of het nog langer de bijdrage van 800 man, die het in het voorjaar 1979 zo spontaan ter beschikking stelde, wil leveren. In de navolgende bladzijden volgt een pleidooi voor voortgezette deelname aan een onmogelijke taak.

Voorgeschiedenis
Toen in maart 1979 het Nederlandse contingent arriveerde, bestond UNIFIL bijna een jaar. Er viel nog weinig te vieren. De vredesmacht werd door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in het leven geroepen op 19 maart 1978, vijf dagen na de Israëlische invasie. Aanleiding voor deze inval was de Palestijnse terreuractie van 11 maart op de weg Haïfa-Tel Aviv, waarbij 37 Israëli 's de dood vonden. De Veiligheidsraad eiste de onmiddellijke terugtrekking van de Israëlische troepen en gaf UNIFIL een drieledige opdracht:

I. bevestiging van de terugtrekking van de Israëlische troepen ;

2.herstel van de internationale vrede en veiligheid in ZuidLibanon;

3.bijstand aan de Libanese regering bij het herstel van haar daadwerkelijk gezag in het gebied.

De eer te VN-soldaten kwamen op 23 maart in het zuiden aan. De sterkte van de vredesmacht was aanvankelijk op 4000 man gesteld. Later werd dit aantal tot 6000 verhoogd. De militairen waren afkomstig uit acht landen: de Fiji-eilanden, Frankrijk, Ierland , Iran, Nepal, Nigeria, oorwegen en Senegal. Met de uitvoering van het mandaat is UNIFIL in het eerste jaar nog niet ver gekomen. De terugtrekking van de Israëli's werd weliswaar op 13 juni 1978 voltooid, maar niet op de wijze die de Veiligheidsraad voor ogen had gestaan: Israël droeg de resterende grensstrook van 5 à 10 kilometer breedte, waarin ook het VN-hoofdkwartier te Naqoura was gelegen, niet aan UNIFI L over, maar aan de Christen-militie, in UNIFIL-jargon: de De Facto Forces (DFF), van de Libanese Majoor Saad Haddad. Tot meer dan heftige protesten waren de VN niet in staat. Enige hoop op het bewerkstelligen van een meer stabiele toestand in Zuid-Libanon kon echter vanaf dat moment niet meer bestaan. Voor de bevolking in het gebied en voor de verschillende Palestijnse en links-Libanese groeperingen was een duidelijker demonstratie van UNIFIL'S politieke en militaire onmacht niet goed denkbaar, terwijl aan de andere kant Israël in Haddad de ideale façade voor zijn verdeel-en-heers-politiek in Libanon vond.

Met het herstel van orde en rust was het niet veel beter gesteld. Hoewel een deel van de gevluchte bevolking in het kielzog van de VN-troepen terugkeerde om aan de wederopbouw te beginnen, gaven vele tienduizenden er de voorkeur aan boven de Litani-rivier te blijven. Onder de terugkerenden bevonden zich ook gewapende Palestijnen. Hun aantal schatte UNIFIL commandant Erskine injanuari 1979 op 250 à 300. Vooral in de eerste maanden veroorzaakten zij herhaaldelijk confrontaties met de VN-troepen. Daarbij vielen er verscheidene slachtoffers, met name onder de Franse mariniers, die zich in korte tijd de reputatie wisten te verwerven, dat zij met het mes tussen de tanden vrede kwamen stichten. Een reputatie waarvoor deze eenheid uit de Force Extérieure d'Intervention, met ervaring in Zaïre en de Soedan, zich allerminst schaamde.

Van de terugkeer van het wettige Libanese gezag naar Zuid-Libanon, het derde element van het mandaat, wa in het geheel nog geen sprake. Het bataljon, dat de regering op 31 juli 1978 naar het zuiden had  gestuurd, was halverwege gestrand, na heftige beschietingen door Haddad. De regering van premier Selim al-Hoss had het daarbij moeten laten. Zij had haar handen vol aan de taak om in andere delen van het land de schijn van gezag op te houden. Dekern van het Libanese probleem werd en wordt nog steeds - gevormd door de omstandigheid dat de burgeroorlog, na bijna twee jaar strijd, in 1976 onbeslist eindigde. Het leger was gedesintegreerd volgens de religieuze en etnische lijnen, welke de bevolking al geheel doorsneden, en decentrale overheid was verlamd. Het gezag was louter plaatselijk geworden, in handen van de clan- offamiliehoofden, gesteund door hun eigen milities. De centrale overheid, ofwat daarvan na de burgeroorlog resteerde, steunde daarom niet op een van de coalities, grofweg de moslim-linkse en de christen-rechtse, waartussen de strijd zich had afgespeeld. De regering bestond bij de gratie van de Syrische aanwezigheid.

De stationering in Libanon De sector die het Nederlandse bataljon in maart 1979 overnam, lag in het zuiden van de UNIFIL zone, waar het geflankeerd werd door het Ierse contingent. Tegenover hen bevonden zich de De Facto Forces van Haddad, of de 'Kataeb' ,zoals de Libanese bevolking de falangisten aanduidden. De eerste kennismaking was veelbelovend. Haddad verwelkomde de ederlanders met pamfletten waarin hij zijn vertrouwen in hen uitsprak. Een maand later zou het bijna oorlog zijn. Na vier dagen onderricht in de praktijk van de VN-taak, waarover in Nederland helaas nog geen duidelijk beeld was ontstaan - 'Vergeet alles watje in Zuidlaren hebt gehoord', was de eerste opdracht die wij op het vliegveld van Beiroet ontvingen - , vertrokken de Fransen en was 'Dutchbatt' in functie. In de dorpjes was, onder het toeziend oog van Khomeiny, wiens grote populariteit onder de Shiïtische bevolking van Zuid-Libanon zich in vele aanplakbiljetten uitte, de ontvangst uiterst vriendelijk. De eerste week werd evenwel contact met de burgerbevolking verboden, zodat alle uitnodigingen om op de thee te komen moesten worden afgeslagen. Het gebied was militair lastig terrein. Tussen de tot 800 meter hoge, veelal kale, rotsige heuvels liepen onoverzichtelijke wadi's, ideale sluiproute's voor wie de geitepaden wist te vinden. Een gebrekkigwegennet beperkte het nut van de bijna 60 YP's, de met een zware .50-mitrailleur uitgeruste pantservoertuigen. De aard van dit terrein dwong tot een sterk verspreid optreden. Groepen van tussen de tien en veertig man bezetten de ruim twintig posten. Van daaruit werden waarnemingsposten uitgezet en patrouilles op weg gestuurd.

Er is vooral in die eerste maanden veel geschreven over de zware omstandigheden waaronder de VN taak moest worden verricht. Zonder daar veel aan af te willen doen - een maand lang noodrantsoenen eten is bepaald belastend, evenals een structureel slaapgebrek - moet gezegd worden dat het hier vooral aanvangsproblemen betrof. Na verloop van tijd werden huisvesting en fouragering verbeterd, terwijl ook de verhouding tussen de infanteristen in het veld en het verzorgend personeel werd aangepast. Ook de neiging van ommige commandanten om zich te gedragen alsof zij zich op een tweeweekse oefening bevonden, maakte allengs plaats voor het realistischer besef, dat deze soldaten nog maanden achtereen inzetbaar zouden moeten zijn. Maar dat er veel geëist werd , was duidelijk. Het typisch Nederlandse trekje om alles beter te willen doen bleef ook in Libanon overeind.

Die eerste periode werd enerzijds gekenmerkt door een nog niet vlekkeloos verlopende organisatie, anderzijds door een opmerkelijk enthousiasme en verantwoordelijkheidsbesef. Al werd er vaak wat cynisch gedaan over het nut van UNIFIL wanneer de Israëlische en Palestijnse granaten over het gebied heen vlogen, toch was praktisch iedereen ervan overtuigd dat de bufferfunctie noodzakelijk was. Dat motiveerde zeer, hetgeen nog versterkt werd door de omstandigheid dat men opereerde in kleine eenheden die zeker in het begin volstrekt op zichzelf waren aangewezen. Inmenging van bovenaf in de dagelijkse gang van zaken wa spaarzaam, waardoor sterker dan ooit in het 'normale' militaire leven het accent op de eigen verantwoordelijkheid kwam te liggen. Tegen die achtergrond is het niet verwonderlijk dat, toen na enige maanden de staf weer belangstelling begon te tonen voor allerhande verschijningsvormen van uiterlijke discipline, dit het moreel geen goed deed. Het is zeer de vraag of de zelfdiscipline, waar het uiteindelijk altijd op aankomt, niet meer gediend wordt door het bieden van enige vrijheid.

Een kwestie die in het geheel geen rol meer speelde was de vrijwilligheid, waarover in Nederland zo heftig gediscussieerd was. Meer dan 180 van de 8I0 man had letterlijk een nul op het rekest gekregen, waarbij zij om vrijstelling van uitzending hadden verzocht. Daarnaast was er een groot aantal - ik schat omstreeks 200 - dat met tegenzin naar Libanon was vertrokken. Bijna de helft van het detachement bestond derhalve uit onvrijwilligen. In de praktijk heeft dit de effectiviteit van het bataljon evenwel niet geschaad. Eenmaal beseffend dat aan de gang naar Libanon niet meer te ontkomen viel, gezien de tijdnood waarin de regering zich had gemanoeuvreerd, had men zich voorgenomen er maar het beste van te maken. Achterafgezien is een dergelijke gereserveerde houding voor VN-militairen wellicht de beste. Juist omdat al te hoog gestelde verwachtingen ontbreken, is men goed opgewassen tegen zowel de lange perioden waarin niets gebeurt als de sporadische mdmenten van spanning. Dat neemt echter niet weg dat het uitzenden van dienstplichtigen onder dwang een uiterst onelegante manier van buitenlandse politiek bedrijven is. Zeker wanneer de schaal waarop dat gebeurt te wijten is aan een ruimschoots onvoldoende  voorbereiding. Een betere voorbereiding is daarom hard nodig.

Ervan uitgaande, dat vrijwilligers veruit de voorkeur verdienen - niet omdat ze hun taken zoveel beter verrichten, maar om de bizarre personeelsproblemen van begin 1979 te voorkomen - zou een systeem als het Noorse opgezet moeten worden. Dienstplichtigen kunnen daar na hun diensttijd kiezen voor VN-eenheden en krijgen dan in plaats van de gebruikelijke herhalingsoefeningen een op VN taken gerichte opleiding. Zij zijn daarna binnen een week oproepbaar. Ondanks het risico dat men opeens voor zes maanden uitzijn normale bestaan kan worden gelicht, is het animo voor deze eenheden ruimschoots voldoende, mede dankzij een hoge toelage en de omstandigheid dat de VN-cursussen alleen 's zomers plaatsvinden. Een niet te onderschatten voordeel van deze regeling is dat deze soldaten hun volledige militaire opleiding achter de rug hebben. Dat is ook noodzakelijk, want ook al verricht de VN-militair politiële taken, hij moet de zekerheid hebben dat hij in het ergste geval op zijn militaire vaardigheden kan vertrouwen.

In het licht van de vele incidenten van het afgelopen jaar kan men niet goed volhouden dat de situatie in Zuid-Libanon verbeterd is. Weliswaar kon in april '79 tenslotte toch een Libanese eenheid zijn entree binnen het v N-operatiegebied maken - anders dan in juli van het voorafgaande jaar bleven nu Haddad protesten verbaal - , maar meer dan een heel kleine stap voorwaarts was dat niet.

Bepaald negatiefis de houding van Haddad, die een actieve intimidatiepoli tiek voert tegen verschillende dorpen in vooral de Ierse en Nederlandse sectoren. Vertegenwoordigers van deze dorpen krijgen van Haddad, die vaak wordt bijgestaan door een van de vele Israëlische adviseurs, te verstaan dat zij zich moeten aansluiten bij zijn gebied. Zouden zij dat willen weigeren, dan worden hen beschietingen in het vooruitzicht gesteld. Vaak wordt deze bedreiging waargemaakt. Ook houden de DFF sinds deze zomer een viertal posities in het VN-gebied bezet. Tekenen van bereidheid om de tegenwerking te staken ontbreken vooralsnog van die zijde. De andere partij , de PLO, telt zich iets tegemoetkomender op, maar dat neemt niet weg dat de infiltratiepogingen voortduren. Bij het verhinderen daarvan zijn tot nu toe de meeste slachtoffers onder de UNIFIL-soldaten gevallen.

Politieke ontwikkelingen en situatie
De spanningen in Libanon zijn een afgeleide van de spanningen in de gehele regio. Libanon is voor de Palestijnen de enige vrijplaats, van waaruit zij hun strijd kunnen voeren. De Arabi che landen zijn niet in het minst geneigd om hen die vrijplaats te ontnemen. Dringende verzoeken van de Libanese president Sarkis, die daarin voor het eerst door bijna alle Libanese groeperingen werd gesteund, om de Palestijnse activiteiten aan Libanese controle te onderwerpen, werden door de landen van de Arabische Liga in Tunis (november 1979) niet gehonoreerd. De topconferentie bevestigde daarentegen het recht van de Palestijnen om 'op alle fronten met alle middelen tegen de zionistische agressie te strijden '. Zolang de Libanese verdeeldheid voortduurt zal het front in Libanon gelegen zijn, want dat de PLO, nog afgezien van het feit dat deze de meest radicale groepen niet in de hand heeft, uit eigen beweging haar bases zal opgeven is niet te verwachten ten. Dat wordt geïllustreerd door een opmerking van een Fatah-vertegenwoordiger: 'Het bestand (van eind augustus, ].D.) in Zuid-Libanon speelt ons in de kaart ... We moeten rust hebben om onze strijdgroepen weer op te bouwen en het vertrouwen van de plaat elij~e bevolking te herwinnen' (NRC j H. , 10-1 I ' 79).

De sleutel voor de oplossing ligt in handen van de Israëli 's. Alleen een vredesproces waarbij de hoofdstroom van de Palestijnen betrokken kan worden zal de PLO ertoe kunnen brengen haar terreuracties
te staken.

De huidige Israëlische strategie lijkt daar allerminst op gericht. Al hebben de laatste maanden de preventieve aanvallen op Palestijnse doelen in Libanon aan scherpte ingeboet, de Israëlische militaire reactie vinden nog steeds op een schaal plaats, die in geen enkele verhouding tot de aanleidingen ervan taal. Van medewerking aan UNIFIL is evenmin sprake. Directe schendingen van de VN-zone door het Israëlis che leger zijn geen uitzondering, nóg ondermijnender zijn de door Israël, op zijn zachts gezegd , toegelaten activiteiten van Haddad.

In essentie is Haddads optreden bedoeld om de instabiliteit in Zuid-Libanon te bevorderen. Het Israëlisch belangdaarbij is evident: zolang de situatie in Libanon explosief blijft wordt de aandacht afgeleid van het nederzettingen-beleid op de westbank en de controversiële vrede met Egypte, terwijl bovendien de PLO onder druk wordt gehouden. In deze omstandigheden - enerzijds de onmacht van de Libanese partijen om tot politieke overeenstemming te komen en anderzijds de blijvende impasse waar het een algehele vredesregeling voor het Midden-Oosten betreft - is de veronderstelling gerechtvaardigd dat de aanwezigheid van UNIFIL nog lang noodzakelijk zal zijn. Hoe weinig succes de vredesmacht ook lijkt te hebben , het enkele bestaan ervan voorkomt erger. Indien UNIFIL gedwongen onmiddellijke gevolg zijn. Een nieuwe Israëlische
invasie, misschien in de vorm van gebiedsuitbreiding door Haddad, wordt dan verre van onwaarschijnlijk. Erzijn geen tekenen die erop wijzen dat UNIFIL'S aanwezigheid er in de directe toekomst eenvoudiger op zal worden. Zolang het vooruitzicht om bij vredesbesprekingen betrokken te worden ontbreekt, heeft de PLO er geen belang bij de posities in ZuidLibanon op te geven - integendeel - zodat de VNtroepen van die zijde niet op meer medewerking lijken te hoeven rekenen.

De situatie in de zuidoostelijke sectoren van het UNIFIL-gebied geeft nog minder aanleiding tot hoop. Haddads expantiedrift is allerminst bekoeld en hij vertoont geen enkele bereidheid om de steunpunten die hij zich verworven heeft aan terug te geven. De Pales tijnen zien daarin een reden om op hun beurt hun aanwezigheid in de VN-sector te versterken, zodat een vicieuze cirkel van claim en tegen-claims ontstaat.

De mogelijkheden die de VN tot hun beschikking hebben om de erosie van UNIFIL'S geloofwaardigheid een halt toe te roepen zijn beperkt. De Libanese 'oplossing', zoals die in mei en juli door VN-ambassadeur Tueni werd geformuleerd , om UNIFIL tot een instrument van 'peace-enforcement' te maken, is geen oplossing. Afgezien van het feit dat de verandering van het mandaat die vereist zou zijn politiek onhaalbaar is, zou een dergelijke maatregel slechts leiden tot een absurde bewapeningswedloop in Zuid-Libanon, waardoor het zoeken naar werkelijke, dat wil zeggen politieke, oplossingen voor jaren gefrustreerd zou worden.
Mocht verandering van het mandaat overigens ooit toch overwogen worden, dan geldt ook voor Nederland de regel dat het contingent onmiddellijk teruggetrokken kan worden. De troepen zijn voor een in het oorspronkelijke mandaa omschreven doel ter beschikking gesteld verandert dit doel, dan moet de toestemming voor het gebruik van het contigent opnieuw gegeven worden. Ten opzichte van de betrokken militairen lijkt mij een Nederlandse regering in ieder geval moreel verplicht deze toestemming niet te verlenen. Binnen het kader van het huidige mandaat blijvend zijn er evenwel verschillende mogelijkheden om verdere ondermijning van UNIFIL te voorkomen.

In de eerste plaats natuurlijk politieke druk op Israël, maar er lijkt geen reden voor de veronderstelling dat de troepen-leverende landen wat dat betreft tekort schieten. De belangrijkste rol daarbij is echter voorbehouden aan de vs. In de tweede plaats kan ook militaire versterking niet bij voorbaat uitgesloten worden. In het Kamerdebat van 6 september werd die mogelijkheid onder meer door D'66 aan de orde gesteld. 'Alle deskundigen' vonden echter volgens minister Van der Klaauw een sterkte van 6000 man voldoende. Toch wekt dat enige verwondering, als men bedenktdatde vier tactisch niet onbelangrijke posities die Haddad sinds deze zomer binnen de Ierse en Nederlandse sectoren bezet houdt, kennelijk niet van VN-posten voorzien waren; was dat wel het geval geweest, dan hadden deze posten de bezetting kunnen verhinderen. Indien uit nieuwe DFF-acties of toegenomen infiltraties blijkt dat er behoefte is aan extra personeel, zal de vredesmacht dan ook vergroot moeten worden.

Tenslotte valt te denken aan verbeteringen van uitrusting en organisatie. Als Generaal Erskine, de commandant van UNIFIL, het Nederlandse bataljon 'de beste eenheid en qua organisatie het best voor zijn taak berekend ' (NRC / H., 21-1-1979) noemt, dan betekent dat, dat er bij de andere bataljons nog iets te doen valt.

Slotconclusie
Nederland heeft in maart vorig jaar medeverantwoordelijkheid voor het welslagen van de vredesoperatie in Libanon aanvaard. Hoewel de resultaten van UNIFIL'S optreden tegenvallen, blijft de aanwezigheid van VN-troepen een dringende noodzaak. Zonder UNIFIL zou Libanon er slechter aan toe zijn dan het nu is en zouden de kansen op een uiteindelijke vrede in het Midden-Oosten nog geringer zijn. Met dat voor ogen is een even tuele terugtrekking van het Nederlandse detachement op korte termijn ongewenst. De bijdrage die het levert aan de taak van de vredesmacht is aanzienlijk en wordt door de VN op hoge prijs gesteld. Door Israël wellicht minder, maar het zou onjuist zijn daaraan de conclusie te verbinden dat aan de bijdrage een eind moet komen. Beter is het, dat de traditionele banden met Israël worden benutom een positieve invloed op het functioneren van de vredesmacht uit te oefenen.