Nederland zes jaar in Unifil
Eind 1978 deden de Verenigde Naties een beroep op Nederland om de vredestaak van de Franse parachutistenbataljon in UNIFIL over te nemen. De Fransen hadden namelijk besloten hun veldbataljon uit de vredesmacht in Libanon terug te trekken en dat gat moest worden opgevuld. Kennelijk had men zich in New York herinnerd, dat Nederland in 1963 en later nog eens in 1965, een permanent aanbod had gedaan voor een bijdrage aan VN-vredesoperaties. In dit aanbod zat ook een pantserinfanteriebataljon en dat had men nu net nodig.
Op 12 januari 1979 verklaarde de Nederlandse regering zich bereid om het 44e Pantserinfanterie bataljon uit Zuid-Laren naar Libanon te zenden. In hoog tempo werd het bataljon voor deze vredestaak klaargestoomd. De hele publiciteitswereld stortte zich op de infanteristen in de Drentse provincie. Weliswaar leverde Nederland al sinds de vijftiger jaren VN-waarnemers voor het Midden-Oosten, en had er ook een Nederlands VN-detachement in Korea gevochten, maar de inzet van een organiek bataljon van de Koninklijke Landmacht was een primeur van de eerste orde. Ook de politieke wereld hield zich nadrukkelijk bezig met de uitzending van het bataljon. Deze aandacht was niet alleen ingegeven door de zorg voor het welzijn van de Nederlandse militairen in een bepaald niet ongevaarlijk UNIFIL-bufferzone in Zuid-Libanon, maar ook door het feit, dat het hier om dienstplichtigen ging die niet vrijwillig werden uitgezonden.
Die dienstplichtigen hadden weliswaar allemaal bij hun opkomst in militaire dienst getekend voor eventuele VN-diensten, maar aangezien Nederland sinds 1965 niets meer van de VN had gehoord, hield niemand er echt rekening mee dat het ooit nog eens zou gebeuren. Niettemin bleek het gros van de dienstplichtigen alsnog bereid te gaan. Een aantal spijtoptanten kreeg de gelegenheid zich terug te trekken en zo'n 150 man ging uiteindelijk niet vrijwillig naar Libanon. In de praktijk bleken de laatsten minstens zo enthousiast te werken als de vrijwilligers.
Tot dusver had het Nederlandse publiek de gebeurtenissen in Libanon gevolgd zoals alle soortgelijke gebeurtenissen elders in de wereld. Velen wisten wellicht het land nog op de kaart aan tewijzen, hadden gehoord en gelezen over de verschrikkelijke burgeroorlog en de Israëlische invasie van 1978, maar verder strekte de kennis toch niet. Men had er geen flauwe notie van wat er zich verder binnen de grenzen afspeelde. Men kende wel een man als PLO-leider Arafat uit de doorgaans negatieve publiciteit rond terroristische acties van zijn organisatie, zowel binnen als buiten Libanon, maar had bijvoorbeeld nog nooit gehoord van de van het Libanese leger afgescheiden Majoor Haddad en zijn de facto forces in Zuid-Libanon. Dat zou helaas niet lang duren.
Als consequentie van de Nederlandse vredes-politiek vertrok de hoofdmacht van het 44e VN-bataljon op 10 maart 1979 naar Beirut. Dit vertrek was een zeer emotionele gebeurtenis, niet alleen voor de doorgaans nog jeugdige militairen, maar vooral ook voor hun achterblijvende verwanten. Deze waren zich voor de uiteindelijk uitzending sterker gaan interesseren voor de actualiteit in Libanon, daarin gestimuleerd door de Nederlandse pers. En de berichten, die daarin verschenen, waren niet bepaald geruststellend.
Wie de Nederlandse kranten uit die dagen er op naslaat kan ook lezen hoe het bataljon de confrontatie met het gekwelde Libanon als een schok heeft ervaren. Ondanks alle voorlichting was de werkelijkheid toch anders, nog verschrikkelijker, nog dreigender. De rit van Beirut naar het zuiden, door de deerlijk gehavende dorpen als Damour en langs de roadblocks van de verschillende fracties liet, zo blijkt uit latere verslagen, een onuitwisbare indruk achter.
Getroffen werden deze militairen uit het welvarende Nederland ook door de armoede van de overwegend boerenbevolking in het UNIFIL-gebied. De oorlog had ook in dat opzicht zijn sporen nagelaten. Nauwelijks hadden zij zich dan ook in het gebied van het Franse bataljon geïnstalleerd of de eerste brieven met verzoeken om kinderkleertjes gingen al richting Nederland. Maar de Nederlanders werden ook door iets anders getroffen : De Libanese gastvrijheid. Hun wachtte ook in de meest armoedige woning een zeer gastvrij onthaal. Het theedrinken 'sjajen' werd al direct een begrip.
Getroffen werden zij voorts - nog steeds volgens de verslagen uit de begin-periode - door de blijheid, die deze bevolking ondanks de omstandigheden wist op te brengen. De voor het merendeel jeugdige militairen stonden ook open voor die, voor hen zo andere, cultuur. Zij respecteerden de bevolking, hun zeden en gewoonten. En - zo was het hen in Nederland ook ingeprent - voor de schone jonge meisjes gold : 'Je mag er naar kijken, maar aankomen niet'. Wellicht dat er daarom slechts twee huwelijken uit voortgekomen zijn.
Het eerste bataljon kreeg het niet gemakkelijk. Nog afgezien van het feit, dat alles opgebouwd moest worden, waren er direct al de nodige beschietingen. Beide in het conflict betrokken partijen - de PLO en aanverwanten - noord van UNIFIL en de door Israël gesteunde Christen-militie van majoor Haddad in het zuiden langs de internationale grens - wilden de nieuwkomers wel eens uitproberen. Dit betekende schiet-incidenten en zware beschietingen met vooral mortieren en tankgranaten.
Binnen een week viel dan ook de eerste gewonde. Geleidelijk nam het schieten af, al kwam er - meestal onverwacht, maar soms ook aangekondigd via de Haddad-zender 'Voice of Hope' - nog wel eens een onaangename opleving.
Veel weerwoord had en heeft een vredesmacht niet tegen dergelijke flagrante schendingen van het mandaat, dat notabene ook door de betrokken partijen is aanvaard. Kenmerkend voor het optreden van VN-militairen is het schuwen van geweld 'It is not a soldiers job, but only a soldier can do it'. Hun handelen is er op gericht erger te voorkomen, trachten de incidenten niet te laten escaleren. Dit vergt veel incasseringsvermogen, zelfbeheersing en tact. Opmerkelijk is dat deze karakter-eigenschappen uitstekend passen bij de Nederlandse militair.
Kenmerkend voor de VN-soldaat is ook dat hij neutraal is. Om dit tijdens beschietingen en of andere schendingen vol te houden is een uiterst moeilijke opgave. De teleurstelling over het optreden van, de door Israël gesteunde DFF, ontlaadde zich in het begin dan ook in een aantal pittige uitspraken van Nederlandse soldaten over de joden, die zowel in Israël als in Nederland voor grote beroering zorgde. Gevolg van de Nederlandse aanwezigheid in Zuid-Libanon was dan wel, dat de meningen over de betrokken partijen bijeengesteld werden. 'Had de nederlandse militair bij zijn vertrek nog overwegend sympathie voor de 'underdog' (Zesdaagse oorlog etc.) Israël en antipathie voor de 'terroristische' PLO (vliegtuigkapingen, München) na getuige te zijn geweest van schurkenstreken over en weer, was hij minder 'pro' en minder 'anti' geworden en daarmee dus in feite in het juiste midden gekomen', legde eens een Nederlandse VN-officier uit.
Het eerste Nederlandse VN-bataljon zou aanvankelijk voor een jaar gaan. Die termijn werd echter gehalveerd, omdat men wel inzag dat zes maanden in die bijzondere, om niet te zeggen, bizarre omstandigheden, de limiet was. Vele bataljons zouden nog volgen. Aan een min of meer automatische verlenging kwam evenwel een einde door de tweede Israëlische invasie in Zuid-Libanon in juni 1982. Was het VN-mandaat voor UNIFIL tot dan toe voor een deel zeer moeizaam uitvoerbaar gebleken, nu werd het geheel zonder meer getorpedeerd. Welke zin had het aanblijven van UNIFIL onder deze omstandigheden nog, zo vroegen velen zich af. Hiertoe gestimuleerd door via Israël verspreide TV-beelden, die volslagen machteloze VN-soldaten toonden die niet meer konden doen dan het turven van het passerende Israëlische materieel, een ogenschijnlijk volslagen zinloze bezigheid.
Ogenschijnlijk, ja, want het is juist het voortdurend observeren en volgen van het Israëlische optreden en de door hen gesteunde milities geweest, dat kwaadwilligen er van weerhouden heeft om, in het kielzog van de invasie, bloedbaden onder de bevolking aan te richten. Men denken aan Sabra en Chatila. Toch was UNIFIL in feite volkomen afhankelijk van Israël en vormde zij als het ware een enclave in bezet gebied. Niettemin besloten de Veiligheidsraad en de aan Unifil deelnemende landen, waaronder Nederland, om toch door te gaan. Nederland maakte echter wel het voorbehoud dat er uitzicht moest komen op een herstel, ook wat betreft de uitvoerbaarheid van het UNIFIL-mandaat. Toen dat er medio 1983 nog niet was - ondanks de in mei van dat jaar afgeronde Libanees-Israëlische verdragsbesprekingen - besloot Nederland zijn bataljon definitief terug te trekken, en wel in oktober van dat jaar. Uiteindelijk vertrok inderdaad het bataljon, maar kwam er mede op verzoek van Libanon, Egypte en Amerika, toch een detachement van 160 man voor in de plaats. Geoordeeld werd, dat een volledige terugtrekking destabiliserend voor het gebied zou zijn. Later zouden de Noren om dezelfde reden blijven. Hoewel ook nu van enig zinvol militair optreden geen sprake kan zijn - gewapende Israëli en door hun begeleide milities hebben zondermeer toegang tot het UNIFIL-gebied - kent de bevolking toch een beschermende werking aan de vredesmacht toe al is het alleen maar dat deze door 'hinderlijk volgen' veelal excessen weet te voorkomen. De Israëli kunnen er namelijk van overtuigd zijn, dat alles wat zij (mis) doen direct bekend is in New York en daarmee in de buitenwereld.
De beschermende werking van UNIFIL heeft steeds een belangrijke rol gespeeld. Gevraagd naar het nut van UNIFIL, gekomen na de eerste Israëlische invasie in 1978 en overrompeld door de tweede in 1982, antwoordde de VN-woordvoerder destijds: 'In al die jaren en ook nu nog is het UNIFIL-gebied het rustigste (geweest) van heel Libanon, is de bevolking door vluchtelingen uit het noorden uitgegroeid tot een half miljoen en zijn er meer huizen gebouwd dan ooit'. En inderdaad, wie er nu rondrijdt heeft moeite sommige plaatsen te herkennen. Met name in de buurt van VN-posten zijn complete dorpen verrezen, die zich kennelijk veilig wanen onder de dekking van de blauwe VN-vlag. Een betrekkelijke veiligheid, zeker, maar beter dan geen!. Bekend is dat dit soort verschijnselen de VN-militair stimuleren door te gaan. Ook het kleine Nederlandse detachement ervaart zijn aanwezigheid nog steeds als zinvol. De artsen van dit detachement spannen zich enorm in voor de burgerbevolking. In plaatsen die voorheen tot het Nederlandse bataljon hebben behoord hebben zij kliniekjes ingericht die wekelijks worden bezocht. Desgewenst rijden zij ook visites of komen zij met hun mobiele kliniek naar een dorp. Zo helpen zij iedere maand duizenden patiënten en voorzien hen ondermeer van gratis medicijnen uit Nederland. Tienduizenden dollars vonden de afgelopen jaren middels speciale acties hun weg naar de plaatselijke bevolking. Zo werden er scholen gebouwd en een weeshuis, werden scholen van leerboeken voorzien en kreeg het vrouwenhuis van Haris een complete bibliotheek. Dit laatste was het afscheidsgeschenk van de Nederlandse regering bij het vertrek van "Dutchbatt' uit deze plaats.
Niet alleen vanwege deze steun heeft de bevolking van Zuid-Libanon de Nederlandse VN-soldaten - er zijn er inmiddels zo'n 9000 geweest ! - voor altijd in haar hart gesloten. Het is hun ridderlijkheid, hun openhartigheid, hun begrip en hun warme belangstelling, die hen deze kostbare genegenheid van het Libanese volk doet verdienen. Ook de Libanese regering heeft - evenals hoge VN-autoriteiten - bij herhaling, ondermeer tegenover bezoekende Nederlandse politici en bevelhebbers, haar grote waardering over het optreden van het Nederlandse VN-detachement getoond. Vorig jaar werd deze waardering tastbaar gemaakt door een zeer hoge Libanese onderscheiding aan twee Nederlandse officieren te verlenen.