Quana, Pleisterplaats in Zuid-Libanon

Haris, 24 januari 1983

Quana, een dorp gelegen aan de noordelijke route in Zuid-Libanon. Vermoedelijk ook het door de evangelist Johannes beschreven KANAA, de plaats waar Jezus zijn eerste wonder verrichtte, door op de bruiloft water in wijn te veranderen. Een pleisterplaats, omdat het levendige straatbeeld en de vele winkeltjes in de nauwe straten, je uitnodigen om een kleine rustpauze in te lassen. Een plaats, die bekend staat om haar markten.

Een vroege zondagmorgen. De eerste handelaren zijn al gearriveerd in hun aftandse bestelauto's. Optimistisch beginnen zij direct hun handelswaar uit te stallen. Pessimisten kijken nog eens naar de sombere lucht, die boven het dorpje hangt. Het is tenslotte regentijd in Libanon.

Geiten worden aangevoerd, voortgetrokken door enkele Libanese jongeren. Onwillig worden ze geleid, alsof ze aanvoelen, dat het lot niet veel goeds voor hen in petto heeft. Hun leven zal dan ook beëindigd worden op deze zondagmorgen. Hun poten zullen worden aaneengebonden, terwijl ze in een gootje staan. Een vlijmscherp geslepen mes zal het laatste zijn, wat ze in deze aardse wereld nog zien. Tsjak!

Ze zullen de controle over hun lichaam verliezen en door de poten zakken. Hun bloed zal door de goten stromen, terwijl hun achterpoten aan een vleeshaak geslagen worden. Ze worden gevild, terwijl vrouwen al bekvechtend klaarstaan om de beste stukken vlees te kopen. Damp zal uit hun lichamen komen, als deze worden opengesneden. Buikwand open, ingewanden puilen naar buiten, tegenhouden, twee extra sneden, dus meer ruimte, mes opbergen.

Een darm wordt losgetrokken. Als een breiwerk, dat wordt afgetrokken, begint men met het verwijderen daarvan. Daarna de nieren, de milt en de maag. Het eerste stuk vlees wordt verkocht. Een oudere vrouw is de gelukkige. Zij krijgt het mee in een plastic zak. Lopend op sandalen, met blote voeten en gekleed in een rok, met daaronder een soort pyjamabroek vervolgt zij haar weg over de markt. Een bloedspoortje achterlatend.

Zij stopt bij een bestelauto, waarover een canvas huif is getrokken. Daaronder èèn man en vijftig kippen. Luid kakelend zitten de kippen in enkele plastic kratten. Er is duidelijk een groot ruimtegebrek. Eèn kip krijgt genoeg ruimte, op aanwijzingen van de vrouw. Helaas kan de kip er maar kort van genieten. De handelaar vouwt de vleugels bij elkaar en neemt de kip over in zijn linkerhand. De lange strot wordt subtiel naar achteren getrokken en in 's mans rechterhand blinkt plotseling een mes. Het leven eindigt in een bebloede ton, met de poten omhoog. Een tweede plastic zak wordt gegeven, drie Libanese ponden worden betaald (fl. 2,10).

De vrouw loopt een huis binnen. De kip wordt overhandigd aan een vermoeid uitziende Arabier, die naar bedorven vlees ruikt. In het huis hangen wolken stoom afkomstig van een ijzeren bak met kokend water. De kip wordt dus nat. Een schakelaar wordt omgegooid en rammelend komt een elektromotor op toeren. Een machine, merk en type onbekend, komt in werking. Het blijkt een soort grove schuurmachine te zijn, maar je kunt er ook kippen mee plukken, gezien de wolk van veren die er vanaf komt.

De kale kip wordt meegenomen naar een typisch Arabisch theehuisje. De vrouw drinkt een bakkie SJAI (thee). Het is ook mogelijk om iets eetbaars te bestellen. Een soort pannekoek met knoflook, uien, kool en honing. Tenminste dat wordt begrepen uit het mengelmoesje Engels en Arabisch. Een pannekoekvoorbeeld ligt niet in de vitrine.

Enkele sterkeren onder ons durven het aan om het te bestellen. Een pannekoek-vorm wordt uit een kast gehaald, het deeg wordt ingegoten. De pannekoek zal ongeveer duimdik worden, gezien de stand van 's mans duim in het midden van de vorm. 's Mans duim wordt afgeveegd aan een zwart, nee, vermoedelijk wit geweest schort.

Ingrediënten worden toegevoegd en het geheel wordt in de oven gezet. Vermoedelijk is tijd hier ook geld, want half gebakken wordt de pannekoek geserveerd. Het deeg, binnenin de pannekoek, doet me denken aan de oliebollen, die ik wel eens van mijn moeder kreeg, als ze nog aan het bakken was.

De SJAI is in ieder geval goed, loeiheet en mierzoet. Zoals het hoort. Enigszins versterkt verlaten we het theehuisje.

We worden aangeklampt door een winkelier, die een overschot blijkt te hebben aan hoofddoeken, jurken en andere gewaden. Enkele van ons worden, zonder het direct te beseffen door hem aangekleed en naderhand bijna uitgekleed. Twaalf dollar voor een hoofddoek is teveel. Van negen wordt naar zeven overgegaan, om dan te eindigen bij vijf dollar. Er wordt gekocht en de man doet ons vriendelijk glimlachend uitgeleide. Hij heeft er dus toch nog minstens twee dollar aan verdiend.

Een oudere vrouw maakt een hevig misbaar, als ze wordt gefotografeerd. Pijn doet het niet, maar men blijkt toch nog niet helemaal gewend te zijn aan fotograferend Unifil. Verontschuldigingen worden aangeboden en schuchter lachend geaccepteerd.

Toch is ook in Quana de invloed van de westerse wereld merkbaar. Het is mondainer, dames gaan charmanter gekleed en het blijkt een toonaangevend dorp te zijn in Zuid-Libanon. Hoewel ik me afvraag, of we in andere dorpen ook nog eens een rolschaatsende Libanees tegen zullen komen. Radijzen zo groot als een mannenvuist rollen over straat, als de man achteromkijkend en breed lachend uit koers raakt en een fruitkraam torpedeert.

Lachend lopen we naar onze jeep. De kleine rustpauze is voorbij. Quana . . . . inderdaad een pleisterplaats bij uitstek!

Woodshoe