Voor beroepsmilitairen die met gezondheidsschade de dienst verlaten is tegenwoordig een stelsel van gespecialiseerde voorzieningen beschikbaar. Dat gold niet voor de veteranen en dienstslachtoffers van voorbije jaren. Dit artikel beschrijft de soms moeizame thuiskomst en de behoefte aan hulp van ex-militairen. Tijdens de dienst maken militairen gebruik van de militaire gezondheidszorg. Na ontslag is er een gespecialiseerd netwerk voor eerste en tweedelijns voorzieningen met één centrale ingang: het Centraal Aanmeld Punt in Doorn 0343-474148. Voor de huisarts is de alertheid op dienstgerelateerde aandoeningen van wezenlijk belang, en tevens de bekendheid met bestaande gespecialiseerde voorzieningen. Vroegsignalering, ondersteuning en adequate verwijzing kunnen veel leed voorkómen voor de veteraan en zijn thuisfront.
Inleiding
Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw is de Nederlandse krijgsmacht omgevormd tot een beroepsleger en dit leger heeft een overvolle agenda met internationale missies. Dat betekent dat de militair in zijn korte carrière meestal meerdere missies heeft meegemaakt. Dat kunnen vredesmissies en oorlogsmissies zijn op alle voorkomende geweldsniveaus.
Van alle beroepsmilitairen verlaat 60% de krijgsmacht al op jonge leeftijd. De invoering van het flexibele personeelssysteem bij Defensie is erop gericht dat militairen de krijgsmacht verlaten op een leeftijd van ongeveer 35 jaar, tenzij ze verdere carrière maken (up or out). De militairen hebben voor dit beroep gekozen en ze zijn daar in toenemende mate goed voor geselecteerd, getraind, toegerust, opgeleid en voorbereid. Het is echter een risicoberoep en niet iedere militair komt onbeschadigd uit de strijd.
Op het moment van ontslag verliezen militairen niet allen hun baan, maar ook een belevingswereld, de inbedding in de militaire cultuur en dus een stuk identiteit. Op dat moment worden de meeste van deze militairen veteraan. Deze veteranen vervolgen op de leeftijd van 30-35 jaar hun leven en hun loopbaan in de burgermaatschappij. Ze vinden meestal snel werk in sectoren als beveiliging, transport of techniek of als eigen baas, en heel vaak zijn ze succesvol en verloopt de overgang probleemloos.
Van alle dienstverlaters heeft een klein percentage gezondheidsschade opgelopen tijdens of door de uitoefening van de dienst. Deze groep gaat door het leven als dienstslachtoffer (als de schade het gevolg is van een dienstongeval) of als veteraan met uitzendinggerelateerde klachten (als de schade het gevolg is van een missie). Deze klachten zijn in de voorgaande artikelen uitvoerig aan de orde gekomen. Er zijn redenen om aan te nemen dat deze groep dienstslachtoffers en veteranen met klachten in de knel kunnen raken. Wat is de impact van hun ervaringen en hoe komen ze thuis? Waaraan hebben ze behoefte en welke speciale voorzieningen zijn er? Melden ze zich bij de huisarts en welke rol kan de huisarts spelen? Op deze aspecten wil dit artikel nader inzoomen. Voor de leesbaarheid en om geen enkele andere reden refereren we aan de militair als een mannelijk persoon. We willen benadrukken dat dit artikel evenzeer over vrouwen als over mannen gaat.
De impact van deelname aan vredesmissies
Een ingrijpende ervaring
Het klinkt zo vreedzaam, vredesmissie, maar achter deze term gaat vaak een wrede werkelijkheid schuil. De eerste generatie vredesmissies, waarbij het hoofddoel was om een tussen partijen afgesproken bestand te handhaven, ligt alweer enige tijd achter ons. Vandaag de dag zijn oorlogshandelingen tijdens missies meer regel dan uitzondering. Daarom spreken we tegenwoordig vaker van crisisbeheersingsoperaties. Immers we sturen pas het leger er op af als er gevochten wordt.
Voor deelname aan zo’n operatie neemt de militair afscheid en afstand van het thuisfront en vindt een nieuwe basis in het leger en bij zijn kameraden. Vanuit die basis neemt hij deel aan een extreme ervaring, namelijk de missie. Dat is een andere wereld dan die hij kende, en een waar hij met afschuw of fascinatie aan deelneemt. Daarbij ontstaat letterlijk en vaak ook figuurlijk een grote afstand tussen hem en zijn thuisfront en hij leeft afwisselend in twee gescheiden werelden. De ervaringen nemen hem zo in beslag dat hij zich niet altijd bewust is dat het thuisfront ook een missie te volbrengen heeft. “Het was nooit bij me opgekomen dat mijn vrienden en familie ook op uitzending waren terwijl ik in Bosnië rondreed” [1].
Deelnemen aan of getuige zijn van oorlogshandelingen is een ervaring die iedereen verandert en beïnvloedt voor de rest van zijn leven. Soms zal de militair tijdens de missie de grenzen van eigen normen en waarden moeten overschrijden. De wereld van thuis en de wereld van de uitzending zijn niet altijd te verenigen en dit kan leiden tot een innerlijke strijd.
Omgaan met ingrijpende ervaringen
Mensen gaan verschillend om met ingrijpende ervaringen. Voor mensen die geneigd zijn zich terug te trekken of met heftige emoties te reageren is het vaak moeilijk om een nieuwe evenwicht te vinden. Voor mensen die nieuwe doelen kiezen en nastreven ligt dit meestal makkelijker. Specifieke ervaringen en de individuele voorgeschiedenis, maar ook de persoonlijke omstandigheden, sociale steun en persoonskenmerken spelen daarbij een rol. [2]
De extreme ervaringen en de herinneringen aan de uitzending moeten worden vertaald in een verhaal. Het vertellen van dat verhaal is bijzonder belangrijk. Het geeft de mogelijkheid om te ontrafelen en te exploreren en biedt een ingang voor sociale steun. Sociale steun is een buffer tegen stressklachten. Het levend houden en delen van de ervaringen kan voorkómen dat een destructief gedachtegoed ontstaat met een eindeloze herhaling van pijn en geweld of een lijden in stilte [3]. Zodra een verhaal niet meer gedeeld kan worden stopt de integratie van de ervaringen in het persoonlijk levensverhaal en stagneert de persoonlijke ontwikkeling. Daarom is steun in de thuissituatie van het grootste belang. Daarom ook zijn kameraden en lotgenoten, reünies en bijeenkomsten van belangrijk, om zo de mogelijk traumatische ervaringen vanuit een collectief, met gedeelde herinneringen te boven te komen. Dit is ook de reden dat contextkennis bij hulpverleners een helpende factor is. Als de hulpverlener de ervaringen van de veteraan in de context kan plaatsen en respecteren, ontstaat vertrouwen. Dat is altijd een vruchtbare bodem voor het bespreken van ervaringen en het vinden van oplossingen [4].
Omgaan met (latente) klachten
Militairen krijgen te maken met verschillende soorten klachten. Als het gaat om de invaliderende gevolgen van een Improvised Explosive Device, een IED oftewel een bernbom, dan is de schade uitermate zichtbaar en volgt een traject van behandeling, revalidatie en re-integratie. In dat traject is ook voorzien in materiële voorzieningen. De verwerking en acceptatie en de sociale gevolgen van deze invalidering zijn al direct een stuk moeilijker te zien, maar nog wel heel invoelbaar.
Als het gaat om de impact van traumatische ervaringen treedt vaak een veel sluipender proces in werking van aanpassingsproblemen en een toename van soms vage symptomen en klachten, niet in de laatste plaats uit de directe omgeving. Deze aanpassingsproblemen kunnen ongezien ontaarden in ernstige gedrags- en/of gezondheidsproblemen, die veelal niet of ongearticuleerd aan de huisarts gepresenteerd zullen worden.
Effecten op het gezin
Na afloop van een uitzending zijn er de 'gewone' aanpassingsproblemen die je in een dergelijke situatie kunt verwachten: men moet weer aan elkaar wennen. Na deze gewenningsperiode zal de belasting in belangrijke mate secundair zijn, dat wil zeggen een gevolg zijn van de veranderingen die de militair heeft ondergaan. Voor sommige veteranen en partners kost het moeite om hun plaats binnen de relatie en in het gezin te hervinden. Wanneer de relatie voor uitzending niet goed was, is het na uitzending vaak moeilijker om samen verder te gaan. Sommigen verwachten dat de problemen van voor de uitzending vanzelf opgelost zijn. Het tegengestelde blijkt vaker waar. [5]
Dirkzwager et al (1997) hebben specifiek gekeken naar de belasting voor partners. Partners van veteranen met stressreacties ervaren meer klachten en problemen dan partners van veteranen zonder stressreacties. Zij rapporteren zelf meer gezondheidsproblemen, meer negatieve sociale contacten en ze beoordelen de partnerrelatie als minder gunstig. Dit laatste betekent bijvoorbeeld dat ze minder warmte en begrip ontvangen, minder tevreden zijn over samen doorgebrachte tijd, vaker aan scheiding denken, vaker ruzie hebben en dat er vaker sprake is van een koele verstandhouding of van huiselijk geweld. Hieruit wordt duidelijk dat juist in een fase waarin extra steun en positieve contacten nodig zijn de partnerrelatie onder druk staat en er meer negatieve contacten zijn.
De behoefte aan hulp voor zichzelf of voor de veteraan is bij deze partners drie maal zo hoog. De conclusie van dit onderzoek is dat achter elke veteraan met problemen een partner, ouder of ander gezinslid kan staan die behoefte kan hebben aan informatie, begeleiding of nazorg [6].
Van der Kloet en Moelker (2002) laten zien dat de reacties van kinderen op de uitzending van (meestal) hun vader zeer verschillend [7] zijn en ook verschillen naar leeftijd. Ongeveer vijftien procent van de kinderen heeft een gedragsverandering ondergaan ten gevolge van de uitzending, zoals slaapproblemen, somberheid of problemen op school.
"Mijn dochter wilde niet met papa telefoneren: papa is dood"
Ook de hereniging kan voor kinderen moeilijk zijn. Een aantal kinderen accepteert het gedrag van de teruggekeerde ouder niet en het kost tijd om het verloren vertrouwen weer terug te winnen. Een aantal kinderen heeft duidelijk last van verlatingsangst. Zeker wanneer de militaire ouder na de uitzending op oefening moet, is er de angst dat de ouder niet meer terugkomt.
Thuiskomen door de jaren heen
Indië-veteranen
De terugkeer van militairen in Nederland is niet altijd probleemloos verlopen (Elands, 2004). De 135.000 militairen die in de periode 1945-1949 naar het toenmalige Nederlands-Indië waren gestuurd kregen na terugkeer in Nederland weinig aandacht en erkenning. Aan het eind van de zestiger jaren ontstond wel een maatschappelijk debat, maar dit ging vooral over de eventuele oorlogsmisdaden die onze jongens begaan zouden hebben. Voor hun chronische, aan de uitzending gerelateerde lichamelijke en psychische klachten was weinig gehoor, met name psychosociale nazorg ontbrak. De emotionele effecten van deelname aan oorlogshandelingen werden door nagenoeg iedereen onderschat. Pas in de tachtiger jaren werd de roep om erkenning vanuit de Indië-veteranen sterk genoeg om te kunnen leiden tot een op erkenning en nazorg gefundeerd nazorgbeleid [8]
Naar de maatstaven van nu is de Nederlandse samenleving ten aanzien van het psychosociale aspect van de veteranenopvang tekort geschoten. De kennis over oorlogstrauma’s en lange termijn gevolgen was zeker niet gemeengoed in de krijgsmacht. Ook ontbrak het in die periode aan een maatschappelijk klimaat dat open stond voor de psychische gevolgen van oorlogsdeelname [9]. Dit ontbreken van een bedding voor erkenning en nazorg horen we ook nog terug bij de latere generaties veteranen.
UNIFIL
In de periode 1979-1985 namen een kleine 9000 Nederlandse, veelal dienstplichtige militairen deel aan de vredesmissie UNIFIL in Zuid-Libanon. Na Korea was dit de eerste Nederlandse vredesmissie op deze schaal en noch de militairen noch de samenleving waren op zo’n uitzending goed voorbereid. De terugkeer van deze dienstplichtigen in de samenleving verliep relatief onopvallend, hun diensttijd zat er op en ze pakten de draad van hun leven weer op. Uit een onderzoek 25 jaar later (Mouthaan et al, 2005) blijkt dat bij 15% van hen nog steeds sprake is van een sterk verminderd psychisch welbevinden. Met hun klachten hebben ze zich veelal tot de huisarts, een psycholoog of een psychiater gewend, of ze hebben het zonder hulp moeten stellen. Verder geven ze zelf het belang aan van kameraadschap en het samen terugkijken op de uitzending [10]. In dat kader vallen ook de terugkeerreizen op die sommigen van hen groepsgewijs of individueel ondernemen en waar vaak een helende werking aan toegeschreven wordt.
Srebrenica
Van meer recente datum is de maatschappelijke ontvangst van de militairen van Dutchbat III uit de enclave Srebrenica in 1995. De essentie van hun traumatische ervaringen was vooral de machteloosheid van het beperkte mandaat en de onmogelijke missie om de situatie in de Bosnische enclave ten gunste te beïnvloeden. Het hoeft weinig betoog dat de negatieve en beschuldigende sfeer bij terugkeer in Nederland ongunstig bijdroeg aan het welbevinden van de betreffende veteranen. Sommigen spreken zelfs van secundaire traumatisering. Interessant is in dit opzicht het betoog van Schoeman, mede gebaseerd op herhaald opinieonderzoek. Hierin komt naar voren dat de maatschappelijke kritiek zich in de eerste plaats richt op het politieke en militaire topbeleid en niet op de uitgezonden militairen. De betrokken militairen ervaren dit overigens anders, zij voelen de kritiek vaak wel degelijk als kritiek op henzelf als militair [11].
Onderzoek naar terugkeer
Uit een onderzoek onder 3000 veteranen uit missies van Indië tot Bosnië (Schok, 2007) blijkt dat 41% zich welkom, gesteund en gewaardeerd voelde na terugkeer in Nederland. Maar liefst de helft van de veteranen geeft aan moeite te hebben gehad om te wennen aan het dagelijkse leven in Nederland. De overgang van het militaire leven op uitzending naar het gewone leven vergt aanpassing. Veteranen ervaren vooral waardering van familie en vrienden, maar onvoldoende van de Nederlandse samenleving en Defensie. Rond de tien procent van de veteranen geeft aan gezondheidsproblemen te hebben gehad na terugkeer [12]. En rond iedere militair staat een veelvoud aan gezins- en familieleden die daarmee direct geconfronteerd worden.
Momenteel zijn veel Nederlandse militairen actief in de NAVO-missie in Afghanistan. Deelname aan deze missie zal zeker nog tot 2010 duren. Er is al wel enig onderzoek beschikbaar naar de gezondheidsschade voor de deelnemende militairen, maar er is nog onvoldoende tijd verstreken om hierover al duidelijke uitspraken te doen. Het mandaat en het geweldsniveau in deze missie maakt de ervaringen wezenlijk anders dan bijvoorbeeld in Libanon of Bosnië.
Het perspectief van dienstslachtoffers en veteranen
Wensen en behoeften
In 2007 is in opdracht van de Basis een behoeftenonderzoek uitgevoerd onder dienstslachtoffers en veteranen [13]. Hieruit komt duidelijk naar voren dat er sprake is van twee verschillende groepen. Dienstslachtoffers hebben per definitie gezondheidsschade opgelopen in en door de dienst, 76% kampt met letsel of ongemak en de overgrote meerderheid daarvan ervaart beperkingen in het functioneren. Tweederde van deze groep heeft dan ook behoefte aan hulp, primair in verband met lichamelijke problemen, maar ook voor psychische en financiële problemen. Men zoekt eerst hulp bij de huisarts, daarna bij Defensie of elders. Over het algemeen wordt individuele hulp (maatwerk) gevraagd en er is enige behoefte aan speciale woonvoorzieningen.
Van de veteranen ondervindt 33% negatieve gevolgen van de uitzending en 11% kampt met blijvend letsel/ongemak. Van de totale groep veteranen heeft 21% behoefte aan hulp, met name voor psychische en relationele problemen. Veteranen hebben een strerke behoefte aan contact met lotgenoten, “dienstmakkers”. De werkeloosheid en de behoefte aan arbeidsre-integratie zijn in omvang gering.
De overgrote meerderheid van beide groepen voelt zich niet goed opgevangen en begeleid door Defensie. Men heeft duidelijk het gevoel dat ze “het zelf mochten uitzoeken”. Men vindt over het algemeen dat de professionele hulp (redelijk) goed bereikbaar is, maar de toereikendheid scoort matig.
Hulpzoekgedrag
Uit een onderzoek naar het hulpzoekgedrag (Wagenaar, 2004) blijkt dat jonge veteranen over het algemeen neutraal of zelfs positief tegenover het zoeken van hulp voor problemen staan, maar dat er ook een heel sterke wil is om problemen zelf op te lossen. Het zoeken van hulp blijkt voor jonge veteranen met PTSS inderdaad een grote stap te zijn. Er treedt in een hulpzoektraject vaak stagnatie op. Over het algemeen gaat het daarbij om een opeenstapeling van meerdere redenen en omstandigheden, bijvoorbeeld vermijding, berusting, angst voor een stempel of negatieve ervaringen of toevallige omstandigheden of ontmoetingen. Juist het hebben van PTSS verhoogt vaak de drempel om hulp te zoeken. Vaak wordt in eerste instantie hulp gezocht voor problemen bij de eerstelijns hulpverleners, zoals een huisarts. Als in dit contact geen juiste interpretatie van de problemen ontstaat dan zal dit eerste contact vaak niet tot adequate voortzetting leiden. Ook gebrek aan informatie en kennis blijken determinanten, die van invloed zijn op het niet zoeken van hulp. De redenen waarom jonge veteranen met PTSS wel contact zoeken met een professional zijn de ernst van de problemen, ernstige escalaties en beïnvloeding door de sociale omgeving. Ook toeval speelt een rol [14].
Uit eerder onderzoek van het Centraal Militair Hospitaal (de Kloet e.a., 2001) komt al naar voren dat veteranen die uiteindelijk hulp zoeken dat vaak pas heel laat doen. De tijd tussen de laatste uitzending en aanmelding voor behandeling bij 101 aangemelde patiënten bedroeg gemiddeld 9,7 jaar. De auteurs verklaren dit ten dele vanuit het klachtenprofiel, waarbij de vermijding de eerste jaren op de voorgrond staat. Daarnaast, zo schrijven zij, merken we dat een deel van de veteranen al langdurig klachten heeft, die door hen zelf en door geraadpleegde artsen niet in verband worden gebracht met hun uitzendingsverleden [15].
Voorzieningen
De militair en zijn huisarts
Huisartsen zien nauwelijks actief dienende militairen in hun spreekkamer, want de militair komt als regel niet bij zijn eigen huisarts. In zijn arbeidsovereenkomst staat dat hij zich bij medische klachten zal wenden tot de onderdeelsarts, op de kazerne of in het missiegebied. Als hij tijdens weekend of ander verlof zijn eigen (civiele) huisarts consulteert dient hij dit vervolgens te melden bij zijn onderdeelsarts. Deze verplichting strekt zich niet uit tot de huisgenoten, dus de partner of de eventuele kinderen bezoeken wél de eigen huisarts. Tegenover deze beperking in vrije artsenkeuze voor militairen staat de zorgplicht van de werkgever Defensie. Al deze bijzondere bepalingen vloeien voort uit de militaire ambtenarenwet. Deze militaire ambtenarenwet regelt vooral de bijzondere rechtsverhouding tussen de staat en de militaire ambtenaar, gericht op het waarborgen van de inzetbaarheid en beschikbaarheid. De militair is dus verplicht aangewezen op militaire geneeskundige zorg in de brede zin en de militaire bedrijfsarts kan zelfs zonder toestemming van de militair de commandant adviseren omtrent diens inzetbaarheid. De militaire zorg wordt volledig in eigen beheer van de krijgsmacht verleend. Ook met betrekking tot de dossiervoering en het uitwisselen van gegevens zijn bijzondere bepalingen van kracht, die de wettelijke basis geven voor een specifiek regime, dat in gedragsregels en protocollen is vastgelegd.
Sinds de veteranennota van 2005 is bij dienstverlating voorzien in de overdracht van het medisch dossier van de dienstverlater aan de eigen huisarts, zodat de huisarts op de hoogte is van het dienstverleden en de eventuele ziektegeschiedenis. De huisarts zal over het algemeen de eerste zijn die een veteraan of dienstslachtoffer met medische problemen op het spreekuur ziet. Dat wil nog niet zeggen dat de huisarts hem ook als ex-militair herkent, als de persoon zelf deze informatie niet geeft of als het militaire dossier niet aangekomen is. Tenslotte is het aantal veteranen in Nederland niet zodanig dat de huisarts in zijn eigen praktijk goed bekend raakt met deze groep en de specifieke problematiek [16].
De arbeidsongeschikte beroepsmilitair
Als werkgever heeft Defensie in 2005 een integrale zorgvisie gepresenteerd omtrent zorg vóór, tijdens en na uitzendingen, die aansluitend is geïmplementeerd, onder andere in de gereorganiseerde voorzieningen voor militaire gezondheidszorg, militaire GGZ en bedrijfsmaatschappelijk werk, en via het reeds lang bestaande Militair Revalidatiecentrum Aardenburg. Onder invloed van de wet Poortwachter en de invoering van de WIA is ook een nieuw re-integratiebeleid voor medewerkers met een medische of sociale inzetbaarheidbeperking van kracht geworden. De essentie is dat de werkgever een inspanningsverplichting heeft voor maximale re-integratie binnen defensie dan wel daarbuiten. De documentatie hierover is terug te vinden op de website van het Ministerie van Defensie [17]. Voor de uitvoering van het nieuwe beleid is ook een defensiebreed DienstenCentrum Re-integratie geformeerd. Via een gefaseerde aanpak wordt de betrokken militair teruggeplaatst in zijn eigen functie, in een andere functie op het eigen onderdeel, bij een ander defensieonderdeel of geplaatst buiten defensie. Of de re-integratie van het militaire oorlogs- of dienstslachtoffer nu al of niet succesvol kan worden afgerond, de beschadigde militair wordt na ontslag altijd overgedragen aan het Zorgloket Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers bij het ABP/Bijzondere Regelingen Defensie (ABP/BRD).
Het zorgloket organiseert de medische beoordelingen voor post-actieve militairen met een aandoening met dienstverband, voorzover dit niet eerder is gedaan, en het verstrekken van uitkeringen en materiële voorzieningen. Hierna zal in de vorm van individueel maatwerk bemiddeling worden geboden door het UWV dan wel een gespecialiseerd re-integratiebedrijf [18].
Voorzieningen voor veteranen en dienstslachtoffers
Wie vandaag met gezondheidsschade de dienst verlaat heeft niet te klagen over de regelingen en voorzieningen die hem ter beschikking staan. De recente beleidswijzigingen bij Defensie en VWS bieden althans op papier een redelijk sluitend en adequaat voorzieningenpakket voor materiële en immateriële zorg. Voor een evaluatie van de effectiviteit en het bereik is het nog te vroeg. Deze voorzieningen zijn er in de afgelopen 68 jaar niet eerder zo geweest, integendeel. Na 1940 en tot 1990 was veteranenzorg puur een kwestie van particulier initiatief. De Nederlandse Bond voor Militaire Oorlogs- en dienstslachtoffers (BNMO) heeft op dit gebied in Nederland pionierswerk verricht. De hulp die deze bond bood kwam ten goede aan haar leden, en dat waren er nooit meer dan 7000. Eerst in 1990 heeft het Ministerie van Defensie voor de eerste keer een expliciet veteranenbeleid geformuleerd voor alle veteranen en in 2000 werd het Veteraneninstituut opgericht vanuit een publiek-private samenwerking en met een brede doelstelling. Dus de meeste voorzieningen zijn van zeer recente datum en hebben de oudere groepen (nog) niet altijd bereikt.
Vandaar dat dienstslachtoffers en groepen veteranen van vóór de eeuwwisseling zich nogal eens cynisch uitlaten over de huidige lichting militairen:
“Ze gaan tegenwoordig maar vier maanden weg, kunnen elke dag naar huis bellen en hebben per persoon een hulpverlener tot hun beschikking. Nee dan wij, drie jaar in die kloterimboe, één keer per maand een brief, als-ie al aankwam, en na afloop een buskaartje om van Rotterdam naar huis te komen. En verder niks. De groeten”[19]
Op een recente ronde-tafelconferentie over veteranenzorg werd het zo gezegd: “De aandacht voor de ‘nieuwe veteranen’ drukt ons tevens met de neus op de feiten met betrekking tot de veteranenzorg rond ‘oudere missies’. Minister Van Middelkoop sprak onlangs tijdens de jaarlijkse herdenking in Roermond heel terecht de woorden uit dat de veteranen destijds niet de voorbereiding en nazorg hebben gehad die de huidige Nederlandse militairen voor en na een missie krijgen. Er is op dit gebied dus een grote inhaalslag te maken”[20].
Zorgsysteem
Zoals eerder in deze bundel uiteengezet nemen sinds oktober 2007 achttien partijen deel in het Landelijk Zorgsysteem Veteranen (LZV) met één centraal aanmeldpunt (CAP) en één telefoonnummer voor alle vragen van veteranen en verwijzers 0343-474148. Achter dit CAP functioneert een landelijk netwerk van maatschappelijk werkers in dienst van de Basis in Doorn, en een netwerk van gespecialiseerde eerste en tweedelijns voorzieningen, zoals bijvoorbeeld het Sinai-Centrum en Centrum ’45 als het gaat om ambulante en klinische psychotherapie. Het netwerk is dus opgebouwd volgens het principe van stepped care in een ketenvoorziening.
Samenvattend zijn voor de nu uittredende militairen, zowel voor dienstslachtoffers als voor veteranen met klachten, gespecialiseerde voorzieningen beschikbaar. Ex-militairen zijn hier over geïnformeerd via brieven van het Ministerie van Defensie op het huisadres en via speciaal uitgereikte handboeken voor veteranen en voor dienstslachtoffers [21]. Dit betekent nog niet dat zij in alle gevallen gemakkelijk de weg er naar toe zullen weten te vinden. Kennelijk ontbreekt soms toch de juiste informatie of zijn er grote drempels te slechten, zoals al naar voren kwam in de paragraaf over hulpzoekgedrag.
Re-integratie na behandeling
Degenen die de weg naar begeleiding en behandeling wel tijdig hebben gevonden zullen hiermee een zeker resultaat boeken, maar dat neemt niet weg dat ernstige klachten vaak niet restloos genezen. Feitelijk vinden we aan het eind van de keten een kleine groep met blijvende beperkingen van lichamelijke of psychische aard. Juist voor deze groep is begeleiding naar maatschappelijke participatie van het grootste belang om nieuwe zin te vinden en nieuwe perspectieven te creëren. In zijn algemeenheid is de re-integratie van groepen langdurig inactieven geen succesverhaal. “De miljarden overheidseuro’s die uitkeringsgerechtigden aan het werk moeten krijgen, hebben nauwelijks meetbaar effect” [22]. Relatief het meest succesvol zijn de kleinere re-integratiebedrijfjes met een persoonlijke benadering.
Binnen het zorgsysteem veteranen hebben Stichting Centrum ’45 en Stichting de Basis de handen ineen geslagen bij de opzet van een programma voor gespecialiseerde arbeidsre-integratie van veteranen tijdens en na een (dagklinische) PTSS-behandeling. Dit programma is gebaseerd op een combinatie van lotgenotencontact, training en empowerment en individuele begeleiding en wordt op maat gemaakt voor deze specifieke groep. De pilot van dit programma wordt uitgevoerd door de Basis en start in het voorjaar van 2008. Daarmee wordt één van de laatste 'witte vlekken' in het zorgsysteem gevuld.
Tot besluit
Voor de huisarts is enerzijds de gevoeligheid voor de problematiek van ex-militairen van groot belang. Door goed te luisteren naar de ex-militair, en misschien vaker nog naar de partner, en door vertrouwen op te bouwen kan de huisarts het verschil maken tussen tijdige interventie of escalatie. Vroegsignalering kan immers escalatie voorkómen. Anderzijds is van belang dat huisartsen op de hoogte zijn van de gespecialiseerde voorzieningen, om hen adequaat te kunnen verwijzen. Dit is zowel in het belang van de ex-militair als van zijn thuisfront.
Bavo Hopman is stafmedewerker bij de Basis, een particuliere organisatie voor dienstverlening na ingrijpende ervaringen, met name voor veteranen en dienstslachtoffers. Nadere informatie via mailto:B.Hopman@de-basis.eu , 0343-474200 of https://www.de-basis.eu/. Dit artikel is gepubliceerd in "Bijblijven", nascholingsblad voor huisartsen.
[1] Barry Hofstede (2008). Als je niemand hebt… Checkpoint, maandblad voor veteranen Nr. 3 / april 2008.
[2] Factsheet Veteranenzorg nr. 3 (2005). Kennis en Onderzoekscentrum, Veteraneninstituut, Doorn.
[3] Daan Kleinveld (2007). Presentatie, gehouden op het Veteraneninstituut over terugkeerreizen 2007. Theoretisch kader terugkeerreizen.
[4] Bavo Hopman en Jos Weerts (2003). Een gewonde krijger als echtgenoot of vader. Relatie- en gezinsproblemen bij Nederlandse veteranen. In: Hulpverlening aan Nederlandse veteranen. Uitgave van Stichting ICODO i.s.m. Het Veteraneninstituut. 28:50.
[5] Factsheet Veteranenzorg nr. 7 (2006). Kennis en Onderzoekscentrum, Veteraneninstituut, Doorn.
[6 Dirkzwager, A.J.E., I. Bramsen en H.M. van der Ploeg (1997). Indirecte traumatisering: in welke mate heeft deelname aan vredesmissies gevolgen voor het thuisfront van de veteraan? In: J. Huisman, H.M. van der Ploeg, F.J. Snoek & J.G.M. Wellen (eds.), Medische psychologie: 10 jaar samenwerken in het VU ziekenhuis (pp. 307-315). Stichting Medische Psychologie VU, Amsterdam.
[7] Kloet, I. van der en R. Moelker (2002). Partners en uitzendingen. ResearchPaper FMB 02-63. Koninklijke Militaire Academie, Breda.
[8] Martin Elands (red) (2004). Oost west, thuis best? De opvang van uit Nederlands-Indië teruggekeerde militairen 1948-1951, 7:8. St. Het Veteraneninstituut, Doorn.
[10] Drs. J. Mouthaan, mw. dr. A.J.E. Dirkzwager, mw. dr. M. de Vries, drs. M. Elands, mw. dr. S.I. Scagliola en drs. J.P.M. Weerts (2005). Libanon laat ons nooit helemaal los. Pp 112-117. Veteraneninstituut, Doorn.
[11] Drs. J. Schoeman (2004). Schaamte en solidariteit rond Srebrenica. Pers en publiek over Dutchbat. Carré 9, pp 34-39.
[12] Drs. M. Schok (2007). Meer werk maken van waardering. Carré 6, pp 40-44.
[13] E. de Kort en Y. Schoordijk (2007). Behoefte onderzoek veteranen en dienstslachtoffers & hun partners. Motivaction International, Amsterdam. In opdracht van de Basis, Doorn.
[14] B.M.M. Wagenaar (2004). Determinanten van hulpzoekgedrag van jonge veteranen met PTSS: wat helpt en wat leidt tot uitstel? Kennis- en onderzoekscentrum Veteraneninstituut, Doorn.
[15] Kloet, C.S. de, E. Vermetten en F.A.W. Unck (2001). Posttraumatische Stress Stoornis: een alledaagse aandoening op de militaire psychiatrie. Centraal Militair Hospitaal, Afdeling Militaire Psychiatrie, Utrecht.
[16] Jos Weerts en Bavo Hopman (2003). De psychosociale problemen van oude en jonge veteranen. In: Hulpverlening aan Nederlandse veteranen. Uitgave van Stichting ICODO i.s.m. Het Veteraneninstituut. 9:27.
[18] Ministerie van Defensie (2007). Nota herzien re-integratiebeleid Defensiepersoneel.
[19] Persoonlijke mededeling
[20] Presentatie Mw. Eijsink (PvdA) tijdens een ronde tafelconferentie over veteranenzorg. Oktober 2007.