Het verhaal van de veteraan

Bron : Vrij Nederland - Rudie Kagie
 

‘Op dinsdag 6 maart 1979, op de ochtend van mijn achttiende verjaardag, meldde ik me bij de kazernepoort in Assen. Ik was opgeroepen om mijn dienstplicht te komen vervullen. Voordat ik er erg in had, zat ik in een programma voor rekruten die werden klaargestoomd voor uitzending naar Libanon. Het kabinet-Van Agt had besloten dat Nederland militairen ging leveren voor de United Nations Interim Force in Liba­non, de Unifil. Voor het eerst in de geschiedenis sloot onze krijgsmacht zich aan bij een grote vredesmissie van de VN.

Tijdens de opleiding werd alles mooi voorgespiegeld: Beiroet was het Parijs van het Mid­den-Oosten, dit zou een buitenkansje worden voor liefhebbers van lekker weer en mooie stranden. Op woensdag 19 september 1979 vlogen we om twee uur ’s nachts naar Beiroet. Het eerste dat me vier uur later bij aankomst opviel, was het zwoele briesje dat ons in het gezicht blies. We werden pas met de neus op de werkelijkheid gedrukt toen we langs de weg overal kapotgeschoten vliegtuigen en walmende ruïnes zagen. In het kampement kregen we een volautomatisch geweer in handen gedrukt, een paar uur later zaten we in het oorlogsgebied.

We werden gestationeerd bij Post 7-1A, de meest beschoten post van Libanon. Onze taak was om twee milities van elkaar gescheiden te houden. Elke auto en elke persoon die gebruikmaakte van de kustweg tussen Israël en Beiroet moesten we controleren op de aanwezigheid van wapens. We hadden veel last van provocaties. Er werd voortdurend geschoten, ze schoten vlak voor je voet langs.

’s Nachts vanuit de mitrailleurpost de zee en de weg in de gaten houden was een uitermate stressvolle bezigheid. Behalve het geluid van de krekels was alles verdacht, zelfs een sinaasappel die uit de boom viel.

Ik zal niet uitweiden over alles wat we in Liba­non hebben meegemaakt. We hebben daar een jongen verloren. Een andere maat pleegde zelfmoord toen we terug waren in Nederland.’

Gevoel van machteloosheid

 

‘Na precies een half jaar Libanon keerde ik terug naar Nederland, eerder dan de bedoeling was. Ik was in het donker van een pantservoertuig afgesprongen, kwam in een diepe greppel terecht en had m’n voet kapot. Ze konden me in Libanon niet oplappen, dus pas na mijn terugkeer werd ik in het militair hospitaal in Utrecht geopereerd.

Nadat ik overeind was gekrabbeld, vond ik dat het leven opeens heel gecompliceerd was geworden. De gewone, alledaagse dingen interesseerden mij totaal niet meer. Mijn ouders en vrienden snapten me niet en probeerden me op te beuren door te zeggen dat ik er goed uitzag. Ze hadden geen idee waarom ik zo zat te tobben en ik was niet in staat om dat onder woorden te brengen. Ik weet wat ik in Libanon heb gezien en meegemaakt. En wat ik daar geroken heb. Ik bedoel: die geur krijg ik nooit meer weg uit mijn neus. Dat halve jaar in Libanon had me tien jaar ouder gemaakt.

Ik wilde weg uit Nederland en combineerde een baan als nachtportier bij een Amsterdamse verslavingskliniek met een studie werktuigtechniek. Met mijn diploma’s wilde ik de wereld veroveren, en dat is tot op zekere hoogte gelukt. Je kunt het zo gek niet bedenken of ik heb het gedaan: van koelinstallaties installeren aan boord van luxejachten in het Caraïbisch gebied tot het onderhouden van petrochemische fabrieken in Argentinië.

In Taiwan leerde ik eind jaren negentig Monica kennen. We zijn daar getrouwd en kregen samen twee kinderen. Later vestigden we ons in Nederland. Ik werkte inmiddels als projectmanager bij een groot internationaal bedrijf in Be­ver­wijk, gespecialiseerd in pijpleidingen. Ik moest regelmatig voor ze naar het buitenland. De eerste grote klus was in Koeweit, kort na de Amerikaanse inval in Irak. Voor mij betekende dat opnieuw de confrontatie met oorlogsgeweld in een Arabisch land. Dit keer was ik daar niet als militair, maar om een kapotte olieboorinstallatie te herstellen. In Libanon stond ik met een wapen, maar ik mocht niets doen. In Koeweit kwam dat gevoel van machteloosheid weer boven. Toen ik terugvloog naar Nederland zat het vliegtuig vol militairen die daar twee jaar hadden gezeten. Koeweit trok de posttraumatische stressstoornis die ik in Libanon had opgelopen naar boven. Die PTSS had ik vijfentwintig jaar weggedrukt door dat keiharde werken in verre landen, maar op een gegeven moment kun je niet verder en dan houdt het op. In de jaren zeventig bestond het begrip PTSS nog niet. Eind jaren negentig werd dat bij mij gediagnosticeerd. In 2005 heb ik me vrijwillig een half jaar laten opnemen in het Sinai Centrum in Amstelveen, dat is gespecialiseerd in de behandeling van PTSS-patiënten.’

Kinderen ontvoerd

 

‘Datzelfde jaar eindigde ons huwelijk in een echtscheiding. De kinderen woonden bij hun moeder, maar waren regelmatig bij mij. Ik dacht dat het streven erop was gericht om in het belang van de kinderen zo normaal mogelijk met elkaar om te gaan. We vierden Sinter­klaas met z’n allen bij haar thuis.

Begin 2006 is zij ’m met de kinderen gesmeerd naar Taiwan. Ze is met ze op het vliegtuig gestapt en heeft ze ontvoerd. Koeweit had de oorlog teruggebracht in mijn hoofd, maar na de ontvoering van mijn kinderen brak onder mijn hersenpan de derde wereldoorlog uit. Ik probeerde rustig te blijven, vloog meteen naar Tai­wan en ben een juridische procedure begonnen om de kinderen terug te krijgen. De politie stond achter ons. Internationale ontvoering is een delict waar zes jaar gevangenisstraf op staat. Jeugdzorg en Buitenlandse Zaken maakten zich er makkelijk van af. Taiwan is geen verdragsland, dus we kunnen niets voor je doen, was de reactie. Opnieuw weigerde de overheid om haar verantwoordelijkheid te nemen – en dat was dezelfde verantwoordelijkheid als toen ik destijds getraumatiseerd terugkeerde uit Libanon. Ook toen liet ze me het alleen uitzoeken. De hulp kwam later pas. Tegenwoordig steunt Defensie mij op alle mogelijke manieren, maar aanvankelijk was dat niet het geval.

Angeniska en ik zijn twee jaar lang zeven dagen per week bezig geweest met het gevecht om de kinderen weer hier te krijgen. Angeniska en ik zijn al twintig jaar bevriend. In 2004 raakte ze zwaar gewond bij een auto-ongeluk op het Griekse eiland Kos, waarbij haar man om het leven kwam. Ze vond het moeilijk om daarna terug te keren naar het huis waar ze met haar man had gewoond, dus ging ze in op mijn aanbod om tijdelijk bij mij in te trekken. Uit die vriendschap is liefde ontstaan; inmiddels hebben we samen een dochter. Angeniska heeft mij gesteund in het gevecht om de kinderen terug te krijgen, dat was iets wat we samen deden. We zijn er zes keer voor naar Taiwan gevlogen. Soms kregen we de kinderen even te zien, maar het gebeurde ook dat hun moeder hen had meegenomen op vakantie. Bellen, schrijven, e-mailen. Alle processtukken moesten door een erkende tolk worden vertaald in het Engels en het Chinees. De op een na hoogste rechtbank in Tai­wan bepaalde dat ik mijn dochter mocht meenemen naar Nederland, maar dat mijn zoon daar moest achterblijven. Dat is beleid daar, een jongen is belangrijker dan een meisje. Uiteindelijk stelde de Hoge Raad ons in het gelijk. Op 26 maart 2008 keerden de kinderen legaal terug in Nederland. Ze doen het hier fantastisch op school en hebben hun draai gevonden; echt wat je noemt een happy end.’

Lik over mijn gezicht

 

‘Mijn PTSS gaat nooit meer weg. Een paar jaar geleden zag ik ’s nachts een Australische documentaire op de televisie over honden die worden gebruikt om veteranen met een posttraumatische stressstoornis te begeleiden. Ik had een bloedhekel aan honden, maar dit vond ik interessant. Ik heb contact gezocht met Aus­tra­lië en Amerika, waar ook hulphonden voor PTSS-patiënten worden getraind. Via een gezin in Brabant heb ik Teddy kunnen kopen, een mengeling van een labrador en een Af­ghaan­se windhond. Bij de stichting Hulp­hond Neder­land is Teddy opgeleid tot mijn ideale kameraad. Hij maakt me wakker als ik een enge droom heb, grijpt in als ik een paniekaanval krijg. Als ik begin te transpireren of onrustige bewegingen maakt, komt hij naast m’n bed zitten en geeft me een tik met zijn poot of een lik over mijn gezicht. In het ergste geval drukt hij twee poten tegen mijn borstkas en begint te pompen.

Ik kan niet tegen mensenmassa’s. Ik ging niet meer naar de supermarkt of een pretpark, maar Ted­dy schermt mij in een drukke omgeving af van andere mensen, bijvoorbeeld door voor mij te gaan staan. Hij anticipeert op mijn gemoedstoestand, die hij haarscherp aanvoelt. Dank­zij hem kom ik buiten de schutting die ik om dit huis heb gezet. Deze superhond geeft me de rust die nodig is om het trauma te hanteren.’