Tikkende tijdbommen
Bron : Michiel Hulshof en Thijs Niemantsverdriet - 5 juni 2006
‘De ex-militair staat er niet alleen voor bij de verwerking van zijn ervaringen,’ beloofde Cees van der Knaap. Helaas heeft de staatssecretaris van Defensie weinig zicht op afgezwaaide soldaten. Vijfenzeventigduizend veteranen, onder wie veel ‘schrijnende gevallen’, zijn zoek. Kan registratie excessen voorkomen?
In de ochtend van 24 oktober 2003 trok oud-marinier Paul S. zijn commandotenue aan, zette een zwarte bivakmuts op en stak twee wapens bij zich: een pistool en een automatisch geweer. Hij stapte in zijn auto, reed naar het ouderlijk huis van zijn ex-vriendin in Kerkrade, trapte de deur in en schoot haar, haar broer en haar moeder dood. Daarna toog hij naar de sportschool van zijn voormalige schoonvader, die hij eveneens met vier kogels om het leven bracht.
‘Ik kreeg een black-out,’ schreef Paul S. later aan een vriend. ‘Ik draaide door. Ik heb al mijn emoties op hen afgereageerd.’ Ook nadat hij tot twintig jaar cel en tbs was veroordeeld, volhardde de voormalige marinier in zijn slachtofferstatus. Hij meende in aanmerking te kunnen komen voor een onderscheiding als ‘oorlogsgewonde’. In het blad van de militaire vakbond bestempelde hij de vierdubbele moord als een ‘onbewust uitgevoerde militaire actie’. Oorzaak: het trauma dat hij zou hebben overgehouden aan een vredesmissie begin jaren negentig in Cambodja.
Oud-militairen bij wie de knoppen doorslaan – het is een schrikbeeld. Gezien het voornemen van defensieminister Henk Kamp om vaker Nederlandse troepen uit te zenden naar oorlogsgebied, zal het aantal jonge veteranen met psychische problemen de komende jaren toenemen. Denk alleen al aan de tweehonderdvijftig speciale gevechtseenheden die op dit moment een geheime missie in Afghanistan uitvoeren in het ‘hoogste geweldsspectrum’, zoals Kamp het eufemistisch omschrijft.
Natuurlijk. Een in Rambo-outfit gehulde oud-strijder die zijn voltallige schoonfamilie om zeep helpt, is een exces. Dat neemt niet weg dat er duizenden mensen rondlopen met zware problemen die te wijten zijn aan een buitenlandse oorlogs- of vredesmissie. ‘Tikkende tijdbommen,’ noemde VVD-kamerlid Jelleke Veenendaal ze deze week met gevoel voor dramatiek. ‘Ze moeten met spoed gezocht worden, want we hebben al een aantal voorbeelden gezien waarmee het verschrikkelijk misging.’
De cijfers spreken voor zich. Van de honderdveertigduizend oorlogsveteranen die ons land telt, kampt ongeveer vijf procent met blijvend psychisch letsel. De meerderheid van hen lijdt aan het Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS). Bij sommige missies ligt dat cijfer nog hoger. Van de achtduizend Nederlandse blauwhelmen die begin jaren tachtig in Libanon dienden, waren er tien jaar na terugkeer nog altijd zeshonderd onder behandeling bij een psycholoog of psychiater. Ook de oud-Srebrenicagangers hebben het zwaar, zo bleek deze week bij de presentatie van het boek Herinneringen aan Srebrenica, 171 soldatengesprekken. Veertig procent van de vierhonderd Dutchbatters leed bij thuiskomst aan de ‘Joego-tik’: aanvallen van agressie, relatieproblemen, overmatig drank- of drugsgebruik en zelfmoordneigingen.
Het ministerie van Defensie lijkt de noodzaak van geestelijke nazorg inmiddels te onderkennen. In de ‘nota veteranenzorg’ schrijft staatssecretaris Cees van der Knaap dat Defensie alles in het werk zal stellen om haar oud-werknemers professionele hulp te bieden: ‘De ex-militair staat er niet alleen voor bij de verwerking van zijn ervaringen,’ belooft hij plechtig.
Jammer genoeg moet Van der Knaap in één adem toegeven dat hij geen zicht heeft op het wel en wee van afgezwaaide soldaten. Van vijfenzeventigduizend oorlogsveteranen, meer dan de helft, weet het ministerie van Defensie niet waar ze uithangen. Laat staan hoe het ze na hun uitzending is vergaan.
‘Registratie van veteranen gebeurt nu op geheel vrijwillige basis,’ zegt defensiewoordvoerder Klaas Meijer. Het gevolg: oud-militairen die zich niet uit eigen beweging melden, is het ministerie na één verhuizing alweer kwijt. Vooral jonge dienstverlaters melden zich niet graag aan als veteraan. Meijer: ‘Die denken bij dat woord algauw aan grumpy old men. Ze staan nog midden in het leven en peinzen er niet over een veteranenpas aan te vragen.’
Onderzoeker Jan Schoeman van het Veteraneninstituut te Doorn, dat de adresgegevens van oud-militairen beheert, bevestigt dit. Niet meer dan drieëntwintig procent van de soldaten van recente vredesmissies is bij het instituut bekend, terwijl Koreaveteranen (71%), Indiëgangers (64%) en Nieuw-Guineastrijders (57%) zich massaal hebben aangemeld. ‘Pas rond hun vijfenveertigste krijgen oud-soldaten de behoefte om terug te blikken. Kijk naar de Libanongangers. Die beginnen zich nu, twintig jaar na dato, een beetje te organiseren. Ze hebben dit jaar twee groepsreizen georganiseerd naar hun voormalige uitzendgebied.’
Om te voorkomen dat Defensie tot het moment van introspectie het contact met de oud-werknemers kwijt is, wil staatssecretaris Van der Knaap overgaan tot verplichte registratie van veteranen. ‘Het is wel een beetje aan de late kant,’ vindt Jean Debie, voorzitter van de militaire vakbond VBM/NOV. ‘Al in 1998 heeft Den Haag ons toegezegd hier werk van te maken.’ Hij pleit voor eenzelfde systeem als bij orgaandonatie. ‘Als iemand verhuist krijgt de donorregistratie automatisch een bericht van de gemeente. Waarom kan dat niet ook snel worden ingevoerd bij veteranen?’
Volgens Debie zitten tussen de vijfenzeventigduizend zoekgeraakte oud-militairen een hoop ‘schrijnende gevallen’. ‘Die mensen kloppen niet uit zichzelf aan voor hulp. Vaak signaleren ze zelf ook niet dat het slecht met ze gaat. Net als bij alcoholisten, die zijn ook altijd de laatsten om in te zien dat ze een drankprobleem hebben.’ Verplichte registratie, zegt Debie, schept talloze mogelijkheden. ‘Je kunt alle veteranen met regelmaat een vragenlijst toezenden. Of liever nog, hun partners. Dan weten ze ook waar ze aan de bel moeten trekken voor psychologische hulp.’
Jan Schoeman van het Veteraneninstituut is minder enthousiast. ‘Den Haag doet alsof registratie een wondermiddel is om excessen te voorkomen,’ zegt hij. ‘Maar zo’n Paul S. die schietend door Kerkrade trekt, hou je er niet mee tegen. In Nederland kun je mensen nu eenmaal niet preventief tegen hun zin laten opnemen. Of ze nu oud-militair zijn of niet.’
CDA-Kamerlid Ine Aasted-Madsen verwacht ook niet dat de probleemgevallen zich laten vangen met af en toe een vragenlijst. Ze pleit voor een meldpunt waar verontruste vrienden en kennissen naar toe kunnen bellen. Oud-strijders die niet verschijnen op de ‘terugkomdagen’ van Defensie moeten volgens haar subiet worden opgespoord. ‘Die mensen blijven anders buiten zicht. Je hebt veldwerkers nodig die het bos in gaan om mensen desnoods uit hun kartonnen behuizing te trekken.’
We moeten niet de indruk krijgen dat het in Nederland belabberd is gesteld met de nazorg voor oorlogsveteranen, vindt Schoeman. ‘Ons land loopt internationaal gezien juist voorop. Soldaten kijken altijd verlekkerd naar de veteranencultuur in Groot-Brittannië of de Verenigde Staten. Maar in Londen heeft een kwart van de daklozen een militaire achtergrond. Die landen mogen dan sterk zijn in uiterlijke symboliek, wij zijn beter in nazorg.’
Ook Nederland krijgt binnenkort zijn eigen portie uiterlijk vertoon. Op 29 juni, de geboortedag van ZKH Prins Bernhard, vindt de eerste nationale veteranendag plaats. Op het Binnenhof zal prins Willem-Alexander soldaten van recente vredesmissies een herinneringsmedaille opspelden. De Koninklijke Luchtmacht zet de ceremonie luister bij met een spectaculaire fly past van militair vliegtuigmaterieel. Als klap op de vuurpijl barst ’s avonds een ‘feestelijk muzikaal theaterprogramma’ los in de Rotterdamse Ahoy’, waar Freek de Jonge, Corry Brokken en Lange Frans en Baas B. eer zullen betonen aan ‘onze jongens’.
‘Die veteranendag is prima, en een veteranenspeld zal iedereen wel als een vorm van erkenning ervaren,’ zegt Klazien van Brandwijk. ‘Maar het vormt natuurlijk geen antwoord op de dagelijkse problemen waarmee wij, beschadigde veteranen, zitten.’
Begin jaren negentig werkte Van Brandwijk als humanistisch geestelijk verzorgster bij CAMBO 2, de Nederlandse VN-missie in Cambodja. Bij thuiskomst kreeg ze last van functie-uitval, griepachtige verschijnselen en onverklaarbare huiduitslag. Aanvankelijk wilde Defensie niets weten van deze mysterieuze ‘jungleziekte’. Pas toen ze een groep lotgenoten om zich heen had verzameld, nam het ministerie haar klachten schoorvoetend serieus. Defensie, zo vindt ze, neemt nog altijd onvoldoende verantwoordelijkheid voor oud-werknemers. ‘Je komt in een wirwar van procedures terecht.’ Militairen met psychische of lichamelijke problemen worden eerst door militaire artsen ongeschikt verklaard voor het leger. Vervolgens belanden ze alsnog in de WAO-molen, vertelt Van Brandwijk. ‘Dan veranderen ze van het ene op het andere moment van volledig arbeidsongeschikt in volledig arbeidsgeschikt. Dat gebeurt in meer dan de helft van de gevallen.’ Defensie moet daarom ‘als de wiedeweerga’ zorgen dat militair ontslag op medische gronden automatisch een WAO-uitkering met zich meebrengt.
Afgelopen week hield de voormalige geestelijk raadsvrouw haar verhaal bij de bespreking van de nota veteranenzorg in de Tweede Kamer. De plannen van het kabinet, betoogde ze, zijn ondanks de ongetwijfeld goede bedoelingen ‘teleurstellend’ te noemen. De verplichte registratie is mooi meegenomen, maar hoort thuis onder het kopje ‘beter laat dan nooit’. En de ‘zorgplicht’ die de staatssecretaris zichzelf heeft opgelegd, betekent weinig zolang beschadigde militairen zomaar op straat kunnen belanden. ‘Tijdens het overleg zei een van de kamerleden: “Ik dacht dat het jullie veteranen ging om aandacht en respect.— Toen heb ik geantwoord: “Luister, van alleen aandacht en respect koop je geen brood.’’’
Inmiddels lijkt een kamermeerderheid in te zien dat de zorg voor veteranen tekortschiet. Een motie van PvdA, CDA, VVD en LPF roept de regering op alsnog snel met een uitgewerkt voorstel te komen. PvdA-kamerlid Angelien Eijsink: ‘Het plan van de staatssecretaris is veel te mager. Zo blijven er mensen tussen de wal en het schip vallen.’